end beekje heen en weer, tot zij
eindelijk hijgend, met vuurroode kleur, bij Cordula in de keuken kwam
om te ontbijten.
Maar Cordula hield er nu wel helderziend en koel haar hoofd bij; en
na de onthutste overrompeling van den eersten dag, was zij van
lieverlede weer heel stug en nurksch geworden, vol leedwezen over
haar zwakke toegevendheid, verontwaardigd over de malligheid van
alle drie haar broers, inwendig razend zonder 't nog openlijk te
durven uiten, over die gansche omwenteling welke de enkele komst van
't jeugdig nichtje in den zoo kalmgelijken gang van hun gezin
veroorzaakt had.
Van om-de-beurt met Leontientje uit te gaan was niets gekomen.
Belzemien en Coben schenen instinctief te voelen dat zij daar
eigenlijk minder geschikt voor waren, en 't was alleen met Standje
dat het meisje elken dag hare plezier-uitstapjes ondernam.
--Goat da hier nog niet hoast gedoan zijn, mee da spel!" barstte
Cordula dan telkens na hun vertrek woedend tegen de twee
thuisgebleven broeders uit. "Wa moen de meinschen doarvan peizen! Ha
'k ben toch zeu beschoamd, e-woar, da 'k hoast mijnen neuzel buiten
de deuren nie mier 'n durve steken! Doet dat toch ophouen, Belzemien!
Wa moe ons wirkvolk doarvan peizen? Zie-je gij dan niet da ze gien
half wirk mier 'n verrichten? Teug verdeeke toch ne kier da g' hier
den ouwsten en den wijsten zijt? Teugt da ge nog ou verstand het en
da g' hier den boas zijt!"
Maar Belzemien toonde niets en bleef talmen en aarzelen. Hoe moest
hij dat ook te keer gaan? Wat moest hij doen? Wat moest hij zeggen?
Leontientje was dol op die uitstapjes. Zij vond het zoo heerlijk hier
buiten en er gebeurde toch niets verkeerds. Het zou van zelf wel
eindigen, zoodra 't met Tante... ja... Tante... die was eigenlijk de
geheele oorzaak van alles!--En, trouwens, Belzemien waakte, o, wat
dat betrof mocht Cordula gerust zijn: hij hield Standje in 't oog,
hij had hem reeds herhaaldelijk tersluiks op een afstand gevolgd
terwijl hij met Leontientje in het veld ging wandelen. Maar, zie-je
wel: 't meisje ging nu eenmaal zoo graag wandelen; er moest wel
iemand met haar meegaan, en hij, Belzemien, deed dat toch maar liever
niet, zoo waar iedereen het zien kon, ter wille van zijn positie als
hoofd van het gezin en als lid van den dorpsgemeenteraad. Cordula
moest nu nog maar 'n heel, heel klein beetje geduld hebben en alles
zou in orde komen.
Cordula, die haar geduld tot het uiterste op had, besloot, als het
mogelijk was, er
|