er door was gegaan en al schuifelend met den stok
voor zich uit, den mijlpaal had gevonden bij het zijpaadje, dat
hier zig-zag af, naar Montagnola terugvoert, hief hij het bleeke,
kleine gezicht, met de ronde, blauwe brilleglazen daarop, en
staarde of zijn gedachten iets zochten. Hij wist hier, aan den
akkerpunt, een perzikboompje te staan. Zijn stok stootte tegen het
hout, hij tastte met de hand, voelde de dunne ruige twijgen van den
nog jongen stam ... er was een bescheiden gezoem van bijtjes boven
hem.... Nu zag hij zich plots onder de roze bloesemende twijgen,
die overbogen, ver over den weg, en zijn oud en pijnlijk gezicht
verklaarde in een [p.35] zachte opgetogenheid. _Toen hij voor noch
achter zich een gerucht langs den weg hoorde en zich onbespied kon
meenen, strekte hij voorzichtig de hand boven zijn hoofd, tot zijn
vingers het uiterste van een takje hadden gevonden, vingerde nog
voorzichtiger het takje langs, en de eerste zijigheid van een
bloesemblaadje kwam zijn vingertoppen beroeren_....
_Hij glimlachte. Hij zag de gansche helling, links van zich omhoog
de Monte Cavarne op, en de gansche helling rechts van zich omlaag,
naar het meer toe, en heel het verre verschiet rechtuit, waar
Noranco lag_,--_hij zag dat alles in een teeder gewemel van
honderden zacht-roze bloesemboomen, een broos gesprankel van roze,
glanzend aan het puur-blauw vuur van het meer, glanzend aan het
azuur van den hemel en aan het versche gras der
wijngaard-glooiingen,_--_heel dit lente-land, dat hij kende plekje
bij plekje, en dat hij plekje bij plekje voor zich kon tooveren in
den geest_.--_"Che bellezza," zei hij zacht_.
Als hij met zijn nichtje Angelina en haar man in de herberg woont en
diep doorvoeld heeft, dat alle, alle opofferingen te vergeefs gebeurd
zijn, dan zien wij hem, een dag, aldus, en het is de laatste maal, dat
wij hem zien:
Onbeweeglijk bleef hij zitten.
Een zonderlinge ontroering was over zijn denken gedauwd, en zijn
starre afgetobd gelaat werd stiller in een vagen glimlach.
Zoo zat hij een langen tijd, turende in een schemer van vrede,
waardoor een zacht-goudene morgen gloorde.... Zacharia dacht aan
den dood....
O, doet dit alles niet huiveren van ontroering: van schoonheid-genieten
en medelijden?
Maar hoe liefdevol zijn ook de andere figuren in dit bo
|