dooven, iets van zijn even geheimzinnige maar
daardoor alsnog onvatbare zaligheid verkondende schoonheid ontrooft....
En kinderen zijn die engelen.... Daarom, wie kinderen beeldt, moet in
zich hebben het vlugge naderen en het vlugge wijken, de bewegingen en
aanrakingen van zijn geest moeten speelsch van vlug- en lichtheid zijn.
[p.42] Zijn woord moet luchtig ademen als een wind, en zacht en
streelend als een zachte wind zijn, want er zullen veel vlinders en
bloemen komen te leven op zijn land.... Vele der eigenschappen, die zulk
een kunstenaar vooral dus bezitten moet, zijn wellicht in dit eene woord
te vatten: bevalligheid. Niet die der saletjonkers en modieuse dames,
maar die der natuur: de bevalligheid der schoone verzen, der in de wei
dravende jonge paarden, der neigende boomen; de bevalligheid, die alleen
uit harmonieuse samenwerking van edele krachten ontstaat. En deze is het
wier aanwezigheid ik telkens en telkens weer in het jongste boek van
_Jeanne Reyneke van Stuwe_ heb gevoeld. Ge weet het waarschijnlijk al:
het zieleleven van kinderen uit den zeer voornamen stand wordt daarin
gebeeld. Door een voortreflijken vader en een stiefmoeder, die hen
liefheeft, als waren zij haar eigen kinderen, opgevoed; door alles, wat
een kinderleven rijk en gelukkig kan maken, omringd, komen er geen
uitzonderlijk-hevige gebeurtenissen in hun leven voor, maar de
schrijfster heeft met goed gevoel voor compositie, het sterven van een
heel jong broertje erin gebracht, waarmede zij, binnen den grens der
meest soliede waarschijnlijkheid blijvend, de gelegenheid heeft
gekregen, de zieltjes der kinderen in de hoogste gevoelsspanning te
laten zien. De drie gegeven kinderkarakters loopen zeer uiteen. Er zijn:
de toekomstige superieure mensch: Adele; de toekomstige intrigante en
coquette, d.w.z. intrigant en coquet op een vrij onschadelijke en kleine
wijze: Eva; de toekomstige egoist, goedhartig en vrijgevig uit
praallust, iemand met een tamelijk gering intellect en een zekere
lichtzinnige grilligheid: Charles. Wat echter alle drie gemeen hebben,
is wat men zou kunnen noemen: hun adels-, hun standsbewustzijn, in Adele
schijnbaar het sterkst, en dit getuigt van den subtielen psychologischen
voelzin der schrijfster: in werkelijkheid namelijk voelt dit kind zich
zoo voornaam door eigen, _onbewuste_ noblesse, maar _bewust_ wordt haar
die voornaamheid slechts als een zich-voelen: kind van Huize ter Aar!
Het boek vol levendige handeling is vlot en
|