hij
toonde er niets van en veinsde voor zijne vrouw en kinderen eene
stille welgemoedheid.
Op eenen namiddag evenwel kwam hij naar huis, liet zich zwak en
ontzenuwd op eenen stoel vallen, en zeide, dat de koude koorts hem had
bevangen. Hij was inderdaad zeer bleek, en van tijd tot tijd doorliep
eene zonderlinge siddering zijne leden. Eene uitdrukking van geheime
verschriktheid, eene kwaadvoorspellende ontsteltenis zijns gelaats
deden vrouw Damhout vreezen, dat haar man eene ernstige ziekte kon
hebben betrapt. Zij bedwong hare tranen om hem niet te verontrusten,
deed hem te bed gaan en kookte hem eenigen warmen drank, hem onderwijl
troostende en hem de hoop op eene spoedige herstelling insprekende.
Maar de toestand van Adriaan Damhout verergerde alle oogenblikken; hij
had groote pijn in het hoofd, hoestte met dor keelgeluid en klaagde
over eene hevige steekte in de zijde.
De bekommerde vrouw wist niet wat te doen; zij dorst haren zieken man
niet alleen laten, en evenwel moest er iemand in allerhaast naar den
dokter loopen. In het over en wedergaan zeide zij in stilte aan haar
kleinste meisje, dat zij bazin Wildenslag moest gaan verzoeken
onmiddellijk te komen. Toen zij kort daarop de deur hoorde openen,
daalde zij de trappen af, vertelde aan hare buurvrouw hoe Damhout met
eene dreigende ziekte was naar huis gekomen, en verzocht haar bij zijn
bed te waken, totdat zij den dokter zou hebben kunnen gaan
verwittigen.
Bij geluk vond vrouw Damhout den dokter te huis en gereed om uit te
gaan. Hare gebeden waren er niet noodig om hem tot een spoedig bezoek
aan te sporen. Uit hare verklarigen oordeelde hij, dat hij hier
waarschijnlijk met eene geweldige _pleuris_ zou te doen hebben, en
zulke kwaal is dikwijls doodelijk, indien men ze niet onmiddellijk
bestrijdt.
Zijn voorgevoel was gegrond; bij het bed van den zieke erkende hij
eene borstvliesontsteking, en gevolglijk was het eerste wat hij deed,
den zieke de ader te openen en hem zoolang bloed af te trekken, totdat
hij in bezwijming viel.
Bij het gezicht van het bloed haars echtgenoots kon vrouw Damhout hare
smart niet meer bedwingen; zij borst in eenen tranenvloed los en bleef
met de handen voor de oogen weenen, terwijl bazin Wildenslag den
dokter in zijn werk behulpzaam was.
Toen de geneesheer bemerkte dat de zieke tot zich zelven kwam, schreef
hij een briefje voor een fleschje en zeide:
"Men hale dit bij den apotheker, en geve er den lijder elk uur eenen
ko
|