n minste mijnen zieken vader en mijne goede
moeder in hunne ellende bij te staan. Ik zeide hem insgelijks, dat ik
mijn besluit gedurende eenigen tijd voor u zou verborgen houden,
dewijl ik overtuigd was, dat gij mij anders zoudt beletten het uit te
voeren. Ik meende, dat hij mijn voornemen zou afkeuren; maar neen, hij
drukte mij de handen, en prees zeer hoog wat hij mijnen moed en mijn
plichtgevoel noemde. Toen hij verstond, dat ik niet wist waar het
gewenschte werk te vinden, beloofde hij mij, zelf eenigen zijner
bekenden daarover te spreken; en reeds des namiddags had hij mij eene
plaats gevonden op eene fabriek van waskaarsen, die men _bougies_
noemt. Daar had ik niets anders te doen dan de kaarsen in pakjes te
binden en in houten kassen te schikken; en eindelijk eenige letters en
nummers op de kassen te schilderen. Ik won zestig centiemen daags en
kreeg op 't einde der week nog eenig drinkgeld, omdat men tevreden was
over mijn werk. O, moeder, het vijffrankstuk, eerste vrucht van mijnen
arbeid, heeft mij zoo gelukkig gemaakt! Het moest u helpen en u
troosten in uwen nood. Ha, gij hebt het niet bemerkt, maar toen ik
mijnen armen vader de sterke soep lachend zag genieten en hem hoorde
zeggen, dat hij daardoor onfeilbaar zou genezen, dan ben ik beneden
gegaan, en ik ben mij op 't einde der steeg achter den blinden muur
gaan verbergen, om daar door eenen tranenvloed mijn hart van de
overmatige blijdschap te ontlasten. Het eerste geld, dat ik met werken
had gewonnen, zou mijnen vader de gezondheid helpen teruggeven! Ik
bezweek schier van geluk bij die gedachte.... Prijs mij dus niet,
moeder lief, ik ben genoeg beloond geworden...."
Met eenen gil van bewondering sprong de ontstelde vrouw recht en liep
naar boven, zonder acht te geven op de smeeking van haren zoon, die de
handen ophief om haar te wederhouden.
Niet lang daarna klonk de stem van den zieken Damhout met groote
kracht tot beneden de trap:
"Bavo, Bavo!" kreet hij. "Kom, kom!"
De jongen kon den roep zijns vaders niet wederstaan; hij klom
aarzelend naar boven, en dewijl hij daar twee bevende armen tot zich
uitgestrekt zag, omhelsde hij zijnen zieken vader met blijde
uitstortingen des harten.
Damhout dankte en loofde zijnen zoon voor zijne schoone en moedige
daad; uit zijne woorden bleek, dat zijne grootste vreugde daarin
bestond, dat Bavo uit eigene beweging werkman was geworden. Hij drukte
eindelijk toch eenige spijt uit, omdat zijn zoon op eene fabrie
|