Het meisje had zulke gevoelige, zulke zoete, teedere woorden; de
liefde haars harten voor hare weldoeners stortte zich zoo onbewimpeld
en zoo vurig uit, dat zij iedereen tot in de ziel ontroerde.
Vrouw Damhout sloot het dankbare kind tegen hare borst, en deed geweld
om door bewijzen van innige dankbaarheid haar te troosten.
Bavo lag met het hoofd op de tafel en weende; zijne droefheid was
stom; geene klacht ontsnapte zijnen boezem; want hij wist wel, dat
hier niet tegen de wreede uitspraak van het lot kon geworsteld worden.
Zoo bleven dien avond in de woning van Damhout bittere, hopelooze
tranen vlieten, totdat moeder Wildenslag hare Godelieve kwam roepen en
ze mede naar huis nam.
[Illustratie: Grepen elkander de handen.]
Den volgenden dag ging het wat beter. Uitgeput van weenen, getroost en
versterkt door de vriendelijke woorden van vrouw Damhout en van Bavo,
had Lieveken de zaak allengs met meer verduldigheid beginnen in te
zien. De vaste hoop, dat zij welhaast met hare ouders naar Gent zou
wederkeeren, had een weldadig licht in hare droefheid geschoten, en
zij insgelijks scheen het vertrek, als zijnde toch een geluk voor hare
ouders, met onderwerping te aanvaarden....
Toen de Wildenslags, ouders en kinderen, elk met een pak aan de hand,
voor den dageraad de stege verlieten, om de reis naar Frankrijk te
beginnen, waren zij door Bavo vergezeld.
De jongen stapte nevens Lieveken en droeg haar pak. Zij weenden niet
en spraken weinig. Hunne harten waren beklemd. Wat zij zeiden, waren
woorden van wederzijdsche vertroosting; want zij hadden beiden het
gevoel, dat deze scheiding, hoe kort ook, hun pijnlijk zou zijn; en
zij maanden in hunne eenvoudigheid elkander aan, om niet te veel te
denken aan al het zoet vermaak en aan het stil geluk, dat zij
gedurende hunne schoone kindsheid te zamen hadden genoten.
Zoo kwam men buiten de poort, en dewijl het tijd was voor Bavo om naar
zijne fabriek te gaan, kon hij onmogelijk de Wildenslags langer
vergezellen.
Bavo en Lieveken, als door eene zelfde beweging gedreven, grepen
elkander de handen, wisselden eenen diepen blik, waarvan zij zelven de
beteekenis niet begrepen en murmelden met versmachte stemme:
"Vaarwel, Bavo! Vaarwel, Lieveken. Tot wederziens!"
Tranen ontsprongen hunnen oogen; maar het meisje, zich voelende
bezwijken, slaakte eenen grievenden kreet en liep tot hare ouders, die
reeds in de baan vooruit waren.
De jongen bleef roerloos; hij zag hoe
|