s, overspande hij zijne wilskracht en
worstelde zegevierend tegen het verdriet, dat zijnen geest benevelde,
en men kon niet aan zijn werk raden, dat smartelijke stoornissen hem
onophoudend bestormden.
Zekeren avond toch zeide hem de oude meester-klerk met eene schier
vaderlijke minzaamheid:
"Bavo, mijn jongen, gij moogt met zooveel inspanning niet werken. Gij
zult u zelven ziek maken door uw overdreven ijver. Ik zie sedert
eenige dagen, dat gij zwaarmoedig en treurig zijt. Vrees niet, gij
doet meer en beter dan men van u kan verwachten. M. Raemdonck is zeer
tevreden over u, gij weet het wel. Kom, kom, een mensch, die zijne
plichten gevoelvol vervult, moet licht en vroolijk van harte zijn;
anders wordt hem de arbeid zwaar en geestverdoovend."
De arme jongen ging zeer bedrukt naar huis; hij beschouwde deze
vriendelijke opwekking als een zijdelingsch verwijt; want zij bewees,
dat de meester-klerk zijne duistere gemoedsstemming had opgemerkt, en
misschien had er iets aan zijn schrijfwerk ontbroken. Daarenboven,
Lieveken antwoordde niet; reeds zes lange weken waren er verloopen.
Zou hij ooit nog wel iets van haar vernemen? Was zij gevaarlijk ziek?
Was zij dood misschien?--want aan hare dankbaarheid, aan hare trouwe
herinnering dorst hij na zulke korte afwezigheid niet twijfelen.
Toen hij dus, dubbend en zuchtend, in de stege kwam, ontvloog hem
eensklaps een schreeuw van verrassing en blijdschap. Hij zag van verre
zijne moeder voor de deur van haar huisje staan met een papier in de
hand, dat zij hem scheen te toonen.
De jongen sprong vooruit, trok zijne moeder in huis en riep:
"Een brief van Lieveken?"
"Ja, van Lieveken of van hare ouders; hij komt uit Frankrijk."
"En wat staat er in, moeder?"
"Gij weet, Bavo, dat ik geen geschrift kan lezen."
"Geef, geef, ik zal hem u voorlezen.... Hij is van Lieveken zelve.
Luister, moeder. Ach, ik beef van ongeduld:
"Goede madam Damhout."
"Zie, waarom noemt zij mij nu _madam_?" kreet de verwonderde
Christina.
"Wel, het is uit eerbied, moeder; daarenboven, in Frankijk noemt men
iedere vrouw _madam_; maar laat mij lezen, onderbreek mij niet, ik bid
u:
"Goede madam Damhout,
"Vergeef het mij, dat ik niet eerder op uwen brief heb kunnen
antwoorden. Vader had hem op de fabriek ontvangen en hem in
zijnen zak gestoken en vergeten. Toen moeder zijn vest wilde
vermaken, heeft zij hem gevonden. Ik bedank u en Bavo en M.
Damhout uit het diepste mijns h
|