arten voor de vriendschap, die
gij de arme Godelieve blijft toedragen. Uw brief heeft ons
zoo gelukkig gemaakt, dat mijne moeder en ik van blijdschap
hebben geweend en God om zijne goedheid jegens u hebben
gezegend. Wat mij betreft, ik heb veel verdriet; want ik denk
zonder ophouden aan u allen: ik treur, omdat ik u niet meer
zie en zelfs niet weet, of ik nog ooit van mijn leven u zal
wederzien. Mijn vader zegt dikwijls, dat hij nooit meer naar
het land zal wederkeeren; want hier is overvloedig werk en
een hoog dagloon. Mijne moeder heeft nog geenen winkel voor
mij kunnen vinden. Ik werk op eene fabriek en win zes franken
in de week. Mocht mijne moeder toch spoedig eenen winkel voor
mij vinden! De menschen op de fabriek zijn zoo grof en zoo
baldadig; zij schelden en vloeken altijd, en omdat ik eenen
afkeer van die woestheid heb, lachen ze mij uit en plagen
mij. Ik ben er bijna ziek van geworden; maar nu is het wat
beter. Mijn broeder Tist is zijn linker oog kwijtgeraakt in
een gevecht tusschen Vlaamsche en Fransche werklieden; hier
vecht men schier alle dagen. Dat Bavo in de wereld zal
verhoogen, en dat gij altezamen rijk zult worden, daarvan was
ik reeds overtuigd, toen ik nog een klein kind was; maar gij
zult in uw geluk toch somtijds nog eens denken aan het arme
Lieveken, niet waar? Wat ik ook worde, fabriekwerkster of
kleermaakster, ik zal slechts met eerbied en dankbaarheid mij
uwer eindelooze goedheid mogen herinneren, dit weet ik wel;
maar zijt zeker, al leefde Godelieve honderd jaar, dat zij
nog op haar doodbed de namen zal noemen van hem, die het arme
zieke kind leerde lezen, en van haar, die het als eene tweede
moeder naar de school heeft geleid.
"Uwe ootmoedige dienstmeid,
"GODELIEVE WILDENSLAG."
Bavo liet den brief ter tafel vallen en begon te weenen: vrouw Damhout
had insgelijks de tranen in de oogen. Zij poogde echter haren zoon te
doen begrijpen, dat hij ten onrechte zich zoo diep bedroefde. Wat was
er dan zoo ongelukkig in het lot van Lieveken? Zij treurde, omdat zij
verre van hare geboortestad en hare vrienden moest leven. Dit was
immers natuurlijk? Bavo moest daarenboven wel zeker zijn, dat
Wildenslag naar Gent zou terugkeeren.
Maar dit was de reden der smart van den jongen niet. Wat hem
verschrikte, was de tijding, dat Godelieve op eene fabriek werkte, te
midden van ruwe, woeste menschen, en daarom was hij ontroostbaar. Hij
drukte
|