fabriek eene winstgevende
verbetering aan de werktuigen te doen toebrengen.
Zoo klom eindelijk zijne jaarwedde tot de som van duizend franken,
toen hij zijn negentiende jaar bereikte.
Van Godelieve en zijne kindsheid sprak hij niet meer of scheen geen
gewicht meer aan deze herinneringen te hechten. Evenwel kwamen er nog
oogenblikken, dat het beeld van Lieveken voor zijne oogen opstond, en
hij dacht zelfs met vermaak en welgevallen aan de vriendin zijner
eerste jaren. Niet aan Godelieve, het fabriekmeisje, die zich door de
slechte voorbeelden tot ruwheid en zedelijke verlaging had laten
medeslepen; neen, aan het kleine, beminnelijke Lieveken, het zuiver en
eenvoudig kind, dat met hem was opgegroeid en al zijne vermaken en al
zijne hoop had gedeeld. Onder zijnen drukken arbeid, onder zijne
onophoudende studien hoorde hij soms een zilveren stemmeken zijnen
naam murmelen, en hem verscheen nog van tijd tot tijd het zoete wezen
met de glinsterende blauwe oogen, zooals zij hem had aanschouwd, toen
hij haar buiten de stadspoort voor de laatste maal had gezien. Dit
waren echter slechts droomen, die met de wezenlijkheid in geene
betrekking meer stonden, en hij wist het zeer wel.
Vader Damhout had zijnen zoon reeds aangespoord, om door M. Raemdonck
of den meester-klerk toch eens naar de Wildenslags te doen vernemen;
maar Bavo had deze pogingen met eene soort van verschriktheid
afgewezen, en zijne moeder had hem gelijk gegeven.
Inderdaad, welke gemeenschap was er voortaan mogelijk tusschen
Godelieve en hem? Hij gevoelde zich geroepen om in de wereld tot den
burgerstand op te klimmen en onder deftige lieden te leven. Indien de
Wildenslags naar Gent terugkwamen, zou hij dan niet beschaamd zijn,
als vriend en broeder te hebben geleefd met menschen, die veeleer het
misprijzen dan de achting der wereld verdienden? Neen, neen, van de
Wildenslags mocht men hem niet meer spreken; zij hadden hem gewond in
zijn gevoel, en hij was verbitterd tegen hen.
Het waren bijna dezelfde overwegingen, die zijne moeder aanspoorden om
hare eigene herinneringen te onderdrukken. Vijf of zes jaar vroeger
had zij soms wel gedacht, dat Bavo en Lieveken misschien door God
bestemd waren om eens door het huwelijk te worden vereenigd. Die droom
had haar zelfs als eene mogelijkheid toegelachen; maar nu was er
zooveel afstand tusschen Bavo en Godelieve gekomen, dat men aan de
vroegere gemeenschap met de Wildenslags niet zonder een geheim gevoel
van schaa
|