in de Lange Meere en in de Kruisstraat, niet verre van
Sint-Baafskerk. Dit laatste was misschien wat klein; maar het was
nieuwerwetsch en het opschrift meldde, dat het eenen hof had.
Bavo bracht twee dagen later aan zijne moeder de dankzegging van M.
Raemdonck, die het huis in de Kruisstraat, bij Sint-Baafskerk, naar
zijnen zin had gevonden en het onmiddellijk had gehuurd.
Sedert dien sprak Bavo nog dikwijls van dit huis en roemde de pracht
der meubelen, welke zijn meester er in deed zetten, en de smaakvolle
inrichting van alles. M. Raemdonck had hem reeds tweemaal er naartoe
geleid, en deed hem de eer aan, hem te raadplegen over de schikking
van het huis en het aanleggen van den kleinen tuin.
De jongeling verwekte door zijne herhaalde beschrijvingen de
nieuwsgierigheid zijner moeder zoodanig, dat zij den wensch uitdrukte
om het schoone huis eens van binnen te mogen zien. Bavo beloofde de
toelating zijns meesters te vragen; maar men moest nog eenige weken
wachten, totdat de woning der nieuwgetrouwden geheel in orde zou zijn.
Eindelijk, op eenen zaterdagavond, toonde hij juichend eenen grooten
sleutel en zeide, dat M. Raemdonck hun allen toeliet het huis van
onder tot boven te bezichtigen en zelfs eenen ganschen namiddag in den
hof door te brengen. Hij zou er eene goede flesch wijn gereed zetten,
en hij verzocht Bavo deze met zijne ouders op zijne gezondheid te
ledigen. Het was morgen Zondag. Even na het middagmaal te hebben
genomen, zou men naar het huis in de Kruisstraat gaan en er een uurtje
of twee blijven. Dit zou een waar feestje zijn!
Inderdaad, nauwelijks gunde men zich des anderen daags tijd om te
eten, zoo ongeduldig waren Bavo's zusters. Men trok, vroolijk en
koutende van hetgeen men ging zien, in de richting van Sint-Baafskerk.
In de Kruisstraat gekomen, bleef men voor het huis staan, om den gevel
te beschouwen; er was een klein balcon, waarvan veelkleurige bloemen
in kransen nederdaalden; er stonden insgelijks bloemen achter de
vensters, meestal roode fuchsia's, en dit deed moeder Damhout
opmerken, dat zij altijd eene soort van voorliefde voor die
koraalroode bellekens had gehad.
Toen de deur geopend was, zeide Bavo tot zijne zusters, die maar
seffens al de deuren der kamers wilden openen:
"Neen, neen, zoo niet; het schoonste voor het laatste. Anders zouden
wij niet veel vermaak van ons bezoek hebben. Laat ons eerst in den hof
gaan; moeder ziet zoo gaarne bloemen."
"En ik dan?" bemerkte A
|