t is de laatste maal dat haar naam
mijnen mond ontvalt. Ik herhaal het met verontwaardiging: wat hebt gij
gedaan met het arme Lieveken? Ha, onnoodig mij te antwoorden, vermits
men na twee jaar haar in eene stege te Douai verrast met den klomp in
de hand, vechtende, scheldende en woorden sprekende, die zelfs eenen
ruwen fabriekwerker van walg deden terugdeinzen. Ziedaar wat gij
gemaakt hebt van uwe Godelieve. Nu is zij zelfzuchtig, ongevoelig, en
er blijft in haar niets meer over van de fijnheid des gemoeds? Nu haat
zij waarschijnlijk de moeder, die de zuivere ziel van haar kind
verkocht voor wat geld?"
"O, neen, neen, mijnheer, heb medelijden met mij! Godelieve is het
eenige mijner kinderen, dat mij nog oprecht bemint, mijn eenige steun
in het ongeluk!"
"Het zij zoo, vrouw; misschien is er nog een goed gevoel in haar
overgebleven, misschien heeft zij u het kwaad vergeven, dat gij haar
hebt gedaan; maar ik toch vergeef het u niet, ik kan het u niet
vergeven.... Ziehier de honderd franken, welke gij vraagt. Ga nu, en
moge God u niet langer straffen voor uwe noodlottige dwaling ten
opzichte van uw kind."
Onder het uitspreken dezer woorden had hij de hand in eene lade van
den schrijflessenaar gebracht, en legde nu vijf goudstukken voor de
vrouw op de tafel. Deze beschouwde het geld met starende oogen en
bevende lippen, deinsde terug en riep:
"O, God, kon ik die hulp weigeren!... Maar neen, de eer mijns zoons,
de eer mijner arme Godelieve! Ik moet bedaren, bukken als eene slavin
onder zulke schreeuwende onrechtvaardigheid; mijn engelachtig kind
hooren beschuldigen van laagheid, van bederf des harten! Ik bezwijk er
onder; mijn moed breekt...."
Zij liet zich op een stoel vallen en begon bitter te weenen.
"Eene schreeuwende onrechtvaardigheid?" vroeg Bavo over hare
uitroeping verwonderd. "Zijn mijne verwijten, hoe wreed ook, niet
gegrond?"
"Valsch, geheel valsch, mijnheer," kreet bazin Wildenslag onder hare
tranen. "Wie was er laf genoeg, om u te komen zeggen, dat hij
Godelieve heeft zien vechten en haar onbetamelijk heeft hooren
schelden?"
"Het is Steven Geerts, die haar in eene stege te Douai met den klomp
in de hand heeft zien slaan."
"Ach, ik herinner mij de droeve zaak; het was Godelieve niet, het was
hare zuster Theresia, die inderdaad, voor het aangezicht ten minste,
op haar gelijkt. Godelieve, mijnheer? Er is nooit een hard woord van
hare lippen gevallen; zij is schoolmeesteresse geweest; zij heeft
|