, hij was rechtgesprongen
en had eene beweging gedaan als om haar de hand te grijpen; maar een
nieuwe blik op hare ellendige kleeding, de herinnering aan het woest
en onbetamelijk leven der Wildenslags misschien, weerhielden hem en
hij liet zich weder op zijnen stoel zakken.
"Gij zult tot morgen moeten wachten.... tenzij gij mij wildet
toevertrouwen wat gij hun te zeggen hebt," sprak hij.
"Ik kwam hen te voet vallen en hunne hulp afsmeeken, mijnheer. Wij
verkeeren in een schrikkelijken nood; geene andere toevlucht blijft
ons over dan de edelmoedigheid uwer ouders. Zeker, in onze ellende
hebben wij het recht niet om de vorige vriendschap te herinneren, die
zij ons onverdiend hebben gegund, maar zij zullen het aan diep
ongelukkige menschen vergeven, dat zij nog in de liefdadigheid uwer
goede moeder durven hopen."
"Eene almoes!" mompelde Bavo als verschrikt.
"Meer dan eene aalmoes, mijnheer; redding uit de schande, verlossing
uit de eeuwige oneer!"
"Ik begrijp u niet," zeide hij met mistrouwen. "Waar zijn dan uwe
zonen, uwe dochter, uw man? Zij wonnen veel geld?"
"Mijn man is dood, mijnheer; van mijne zonen is er een soldaat in
Afrika, een woont te Rouaan, een andere te Mulhausen. Zij hebben
kinderen en denken niet meer aan hunne arme moeder. Een eenige, de
jongste, is met ons ... met mij te Rijssel. Het is voor hem, mijnheer,
dat ik de hulp uwer ouders kom afsmeeken. Hij had werk bekomen in het
magazijn eener fabriek. Gisteren deed men hem een pak naar den ijzeren
weg dragen. De ongelukkige trad onderweg in eene herberg, vergat zich
daar met eenige kameraden en verloor het hem toevertrouwde pak.
De meester der fabriek beweert, dat mijn zoon het pak heeft gestolen
en verkocht. Hij wil hem door de gendarmes uit het huis doen halen en
hem als dief doen veroordeelen tot vijf jaar galei, zegt hij. O,
mijnheer, wij hebben misschien onze ellende verdiend door een
zorgeloos en verkwistend leven. Het ongeluk zegt het mij nu; maar toch
leven wij eerlijk, en mijn arme zoon is aan niets anders plichtig dan
aan eene laakbare nalatigheid. Hij is in den grond een goede jongen;
hij heeft een gevoelig hart; hij eerbiedigt zijne moeder. Dat de
armoede ons lot blijve, ik zal het verduldig verdragen als eene
rechtvaardige straf; maar de oneer eener veroordeeling! Mijn zoon op
de galei! Ik ben moeder en zou dien slag niet overleven, en mijne....
O, mijnheer, gij kunt ons redden, met zoo weinig, weinig ten minste
voor u, die ri
|