het angstig voorgevoel uit, dat Lieveken door de gedurige
aanraking met de grove, onwetende lieden hare zedigheid en de
zuiverheid haars harten zou kunnen verliezen. Dit ware volgens hem het
grootste ongeluk, dat haar kon overkomen. Er lag misschien een gevoel
van zelfzucht in zijne ontsteltenis; maar hij verborg het onder het
medelijden voor de gezellinne zijner kindsheid en zuchtte herhaalde
malen met diepen weemoed:
"Arm Lieveken! Arm Lieveken!"
Adriaan Damhout kwam te huis. Dan bedwong Bavo zijn verdriet; want in
zijns vaders tegenwoordigheid dorst hij de ontroeringen zijns harten
niet zoo vrij uitstorten.
Nadat men gedurende eenigen tijd over den treurigen brief van
Godelieve had gekout, besloot men haar nog denzelfden avond te
schrijven, om haar te troosten en haar moed te geven. Men zou
daarenboven in den brief aan haar eenen anderen brief voor hare moeder
steken, om deze tot het spoedig zoeken van eenen anderen winkel aan te
manen.
Eens dat deze beide brieven waren geschreven, werd Bavo een beetje
beter te moede. Hij had nu een middel gevonden om met Godelieve te
spreken; het was eenigszins, alsof zij nog tegenwoordig ware; de
betuiging harer dankbaarheid, de zekerheid dat zij nog aan hunne zoete
vriendschap dacht, deed hem zoo goed aan het hart. Met deze troostende
overweging ging de jongen te bed, en alhoewel hij droomend Lieveken op
de fabriek zag en ruwe, onbeschofte woorden rondom haar hoorde galmen,
werd zijn slaap niet merkelijk gestoord.
Maanden lang wachtte hij op een tweede antwoord van Godelieve; er kwam
geene tijding. Men schreef eenen anderen brief en zelfs eenen derden,
maar even vruchteloos.
Bavo meende te moeten denken, dat vader Wildenslag de brieven
vernietigde. Dewijl men ze naar de fabriek stuurde, aangezien men de
bijzondere woonst der Wildenslags niet wist, ontving hij ze altijd op
zijn werk. De brief, waarin Damhout aandrong om Godelieve het
fabriekwerk te doen verlaten, zou hem waarschijnlijk hebben doen
besluiten alle betrekking tusschen zijn huisgezin en de Damhouts af te
breken. Misschien had het woeste gezelschap, waarin Godelieve
veroordeeld was te leven, reeds eenen verderfelijken invloed op haar
uitgeoefend? Misschien was haar geheugen verduisterd en had zij hare
vorige vrienden vergeten? Maar dit kon niet zijn, zoo spoedig toch
niet!
Op zekeren avond dat Bavo met zijne moeder koutte, ontvielen hem
eenige droeve woorden, die vrouw Damhout schenen te verrassen en t
|