met de pen in de hand zitten, totdat
zijne ouders hem herinnerden, dat het tijd was om slapen te gaan, en
sprak zelfs niet meer van Lieveken, noch van zijne treurnis, omdat zij
zijne schoone zegepraal niet had kunnen zien.
Evenwel na eenige dagen van groote overspanning, kwam er een beetje
rust in zijn gemoed. Dan keerde de herinnering aan de afwezige
vriendin even krachtig als te voren in hem weder, en hij spoorde zijne
moeder aan om eenen brief aan Lieveken te schrijven. Het arme meisje
zou zich in hun geluk verblijden, en het zou haar zeker een troost
zijn in haar verdriet.
Een gansche avond werd aan het opstellen en afschrijven van den brief
besteed; want alhoewel Bavo de pen voor zijne moeder hield, stortte
hij er al de vreugde van zijn eigen hart in uit en schilderde breed en
wijd de prijsuitreiking en het bezoek bij M. Raemdonck. Lieveken moest
alles, alles weten, even alsof zij zelve er bij tegenwoordig ware
geweest. Hij vergat insgelijks niet te juichen over de toekomst, die
hem aanlachte, en beroemde zich, dat, indien Gods bescherming hem
bijbleef, hij zijne ouders mettertijd rijk en gelukkig zou maken. Zij
moest seffens antwoorden en laten weten, wanneer haar vader terug naar
Gent zou keeren; de fabrieken waren hier nu weder alle geopend en er
was veel werk; want zij kon wel denken, dat, niettegenstaande hunne
blijdschap, zijne ouders en hij zelf toch veel verdriet hadden, omdat
zij Lieveken niet meer zagen.
De brief werd in de post gestoken, en van dan af wachtte Bavo met
koortsig verlangen op het antwoord.
Er verliepen eene week, twee weken, eene gansche maand. Elken middag
en elken avond, als Bavo zijn bureel verliet, liep hij met groote
haast naar huis, en zijn eerste woord was telkens:
"Welnu, welnu, moeder, is er niets gekomen?"
"Niets, nog niets, mijn zoon," antwoordde vrouw Damhout met eenen
zucht.
Bavo werd allengs zeer treurig en moedeloos, en soms bleef hij des
avonds uren lang met het hoofd in de hand zitten, of koutte met zijne
moeder over de waarschijnlijke redenen dezer stilzwijgendheid van
Lieveken. Was zij ziek misschien? Was haar een ongeluk overkomen? Had
men zich in het opschrift van den brief misgrepen? Maar dit laatste
was niet mogelijk, vermits Lieveken zelve voor haar vertrek hun dit
opschrift had gegeven.
Gelukkig dat Bavo in den arbeid eene afleiding voor zijne droeve
gepeinzen vond. Het plichtgevoel was inderdaad zeer machtig in hem.
Zoolang hij op zijn bureel wa
|