eluk uwer goede ouders verzekeren. Vaarwel, mijn jongen,
tot morgen dus."
Het hoofd van Bavo draaide, het was hem duister voor de oogen; hij
bevond zich in de straat zonder het te weten. Vierhonderd franken ging
hij winnen! Welke rijkdom, en hoe zou zijne moeder verbaasd staan en
gelukkig zijn bij dit wonderschoon nieuws! Hij kon het niet gelooven;
hij droomde misschien? Neen, neen, het was waar. Klerk zou hij worden
en vierhonderd franken winnen!
Dan eerst voelde hij iets in zijne hand en opende ze. Daar blonken hem
twee goudstukken van twintig franken in de oogen!
Een luide schreeuw ontvloog hem, en, zonder op de voorbijgangers te
letten, die hem verwonderd nakeken, sprong hij, met de hand in de
hoogte, juichend vooruit en liep uit al zijne kracht, totdat hij zijne
woning bereikte.
"Moeder, vader!" riep hij, "ik word klerk in het groot bureel van M.
Raemdonck; ik win vierhonderd franken; ik zal spoedig meer winnen:
daar, daar is mijn Godspenning! Vader, vader, wij zullen rijk zijn;
gij zult leven zonder werken, gij hebt genoeg gedaan voor mij. Moeder
zal des nachts niet meer moeten naaien; zij zal eene meid hebben. Nu
nog niet, maar het zal komen, ja, ja, mettertijd, of ik zal er onder
bezwijken."
En van ontsteltenis afgemat, liet de opgewonden jongen zich lachend en
juichend op eenen stoel vallen.
De ouders bestaarden met verwondering de twee goudstukken, welke hun
zoon op de tafel had geworpen; zij insgelijks schenen buiten zich
zelven van verbaasdheid.
Damhout sloeg eensklaps de armen om den hals zijner vrouw, drukte haar
op zijn hart en stamelde met tranen in de oogen:
"O, Christina lief, dat God u zegene! Aan u, aan u alleen zijn wij al
dit geluk verschuldigd. Gij zijt meer dan eene moeder voor uwe
kinderen, meer dan eene vrouw voor mij; gij zijt onze goede
engelbewaarder op aarde!"
Bavo stond eensklaps recht en kreet, terwijl hij naar de deur liep:
"O, Lieveken! Lieveken!"
Met eenen angstigen gil sprong zijne moeder hem achterna.
"Hemel, mijn arme zoon, wat geschiedt u?" gilde zij.
Maar Bavo wierp zich in hare armen en zeide met het schaamrood op de
wangen:
"Het is niets moeder lief; ik droom, de blijdschap maakt mij
zinneloos!"
X
Des anderen daags begaf Bavo zich naar zijn bureel; hij was zoo blijde
en zoo vol geestdrift, dat hij geheel door zijnen nieuwen arbeid was
verslonden en aan niets anders meer scheen te denken. Hij bracht des
avonds schrijfwerk mede, bleef
|