ene zonderlinge wijze; hij boog het hoofd,
zag sprakeloos ten gronde en antwoordde zelfs niet, toen zijne moeder
hem vroeg waarom iets, dat zeker een geluk was voor de ouders van
Lieveken, hem scheen te bedroeven. Eindelijk, als ware er nu eerst een
duidelijk besef der zaak in zijnen geest ontstaan, zeide hij op den
toon van onderwerping:
"Inderdaad, moeder, zij zullen dan toch uit den pijnlijken nood
verlost zijn. Ik was zoo gewend, Lieveken des avonds hier te vinden.
Nu zal ik alleen, altijd alleen met u zijn; maar ik ben geen kind
meer.... Als Lieveken slechts welvaart en gelukkig is in Frankrijk,
zal ik mij over hare afwezigheid niet te veel bedroeven. Gij hebt
gelijk, moeder, de mensch moet zich sterk houden tegen het lot.
Daarenboven, wie weet of onze geburen niet reeds binnen eenige maanden
wederkeeren?"
De moed en de verduldigheid, waarmede haar zoon deze tijding had
ontvangen, verwonderden en verblijdden vrouw Damhout. Zij begreep
niet, dat hare moeite om hem de tijding onder een gunstig daglicht te
doen aanschouwen, voor een oogenblik zijn gevoel en zijne rede had in
twijfel gebracht.
Maar zij moest weldra erkennen, dat zij zich had bedrogen; want Bavo
liet zich bij de tafel op eenen stoel zakken, bleef lang met starende
oogen in diepe overweging verzonken, en slaakte van tijd tot tijd
eenen hollen zucht, als beklemde een zwaar gewicht zijne borst.
Het was reeds laat, toen Lieveken met het voorschoot voor de oogen in
de kamer verscheen, en onder luide snikken over haar vertrek naar
Frankrijk begon te kermen.
Bavo, alhoewel hij zelf geweld deed om niet onder zijn verdriet te
bezwijken, poogde het bedrukte meisje te troosten. Vrouw Damhout en
haar man voegden hunne woorden bij de zijne; maar Godelieve scheen
ontroostbaar in hare diepe smart.
Toen eindelijk het meisje tusschen hare snikken eenige duidelijke
klachten kon voortbrengen, zeide zij, waarom dit vertrek als een wreed
ongeluk haar verschrikte en haar zoo diep bedroefde. Zij herinnerde
zich de eindelooze goedheid van vrouw Damhout voor haar, de
onverdiende vriendschap, die Bavo gedurende geheel haar leven haar had
gegund, en zij sprak van weldaden, van edelmoedigheid en medelijden
voor een arm verstooten kind; zij noemde bazin Damhout hare goede
moeder en Bavo haren leermeester en haren broeder. Dit alles ging zij
verliezen. De wereld zou eene woestijn voor haar worden, al wat zij
meest had bemind, ging zij verlaten, misschien voor altijd.
|