het arme Lieveken met hangend
hoofd en wankelende stappen achter moeder voortsukkelde. Hij wenschte
en hoopte, dat zij nog eens het gezicht tot hem zou keeren; maar daar
bereikten zij den draai der baan, en allen verdwenen zij voor de oogen
van Bavo.
Dan werd het hem, als hadde men met geweld iets uit zijn hart gerukt.
Hem verbaasde de akelige ledigheid, die eensklaps in hem en rondom hem
was ontstaan, en hij schudde twijfelend het hoofd, als vroege hij zich
zelven het raadselwoord der duizeligheid zijner zinnen.
Dubbend, morrend en diep bedrukt, keerde hij stedewaarts en begaf zich
naar zijne fabriek. Het beeld van Lieveken vervolgde hem overal; in
het katoen, dat hij uitpluizen en schikken moest, vormde zich de
gedaante der betreurde speelgenoote, nu met den onbegrijpelijken blik
in de oogen, dan met hangend hoofd de droeve rust beginnende. Het
woord "vaarwel!" klonk hem van alle kanten uit de geruchten der
fabriek in de ooren. Maar de arbeid is een machtige trooster des
harten, en hij leent den mensch eene wonderbare sterkte tegen de
denkbeelden, die hem overheerschen. Voor het einde van den eersten dag
was de smart van Bavo reeds veel verminderd, en alhoewel hij nog
altijd aan Lieveken en aan haar vertrek bleef mijmeren, kwam er meer
verduldigheid en rust in zijn hart.
Des avonds, als hij te huis kwam van zijne fabriek, nam hij als te
voren zijne boeken, maar dan geviel het dikwijls, dat hij, zonder het
te weten, eensklaps het hoofd verhief en rondkeek, als zocht hij
iemand met de oogen; somtijds stond hij op en ging naar de deur bij
het minste gerucht. Er ontbrak hem iets; en alhoewel hij lachte met
zijne eigene verstrooidheid, was zijne moeder bekommerd over deze
zonderlinge ontroeringen haars zoons.
Ook sprak zij weinig met hem over Godelieve; en wanneer hij haar dwong
over de afwezige vriendin te kouten, brak zij de samenspraak zoo kort
mogelijk af. Hare moederlijke liefde zeide haar, dat de diepe treurnis
haars zoons geen voedsel mocht geven, alhoewel zij even veel aan
Lieveken dacht als hij zelf.
Er verliepen op deze wijze een paar weken. Bavo scheen zich in de
afwezigheid van Godelieve te hebben getroost, en, sprak hij nu nog van
haar, het was met bedaardheid en met rede.
Vader Damhout was schier geheel genezen. Hij had zich reeds naar de
fabriek van zijnen ouden meester, M. Raemdonck, begeven, om er te
worden aangenomen. Nog eene week en hij zou zijnen arbeid als spinner
hernemen.
Op eenen
|