op zijn hart.
Deze duistere gemoedsstemming werd inniger en vermeerderde tot eene
soort van geheime spijtigheid, wanneer zijne moeder, in stede van te
gaan slapen, alleen bleef zitten werken tot half in den nacht.
Zij zeide hem somwijlen, dat het niet anders kon zijn; dat, dewijl
vader niet arbeiden kon, zij moest pogen iets te verdienen om den
bitteren tijd door te worstelen.
De jongen antwoordde daar niet op, maar ging ontevreden en morrend
naar zijn bed.
Eenige dagen later had Bavo eensklaps zijne blijmoedigheid
teruggevonden. Hij was het nu die den anderen moed gaf en zich
opgeruimd toonde. Vermits hij sedert eenige dagen veel vroeger dan
gewoonlijk zich naar de school begaf om er werkzaam te zijn,
vooronderstelde men, dat hij in de prijskampen op zijne school was
gelukt, en hij ontkende zulks niet. Ieder juichte dus met hem over
zijne waarschijnlijke zegepraal.
Nu Adriaan Damhout geheel buiten gevaar was geraakt, oordeelde de
dokter, dat het tijd was om zijne neergedrukte krachten allengs een
beetje te herstellen. Hij zeide dus op zekeren Maandag tot de vrouw,
dat zij eene sterke soep van ossenvleesch moest koken, en hem daarvan
nu en dan een kopje moest te drinken geven.
Groot was de verlegenheid en het verdriet van bazin Damhout. Zij was
reeds twee weken huishuur ten achter; haar laatste weekloon had zij
den bakker geheel gegeven, om nog wat brood op borg te bekomen. Niets
was er in huis, dat waarde genoeg had om tot pand tegen geld te worden
aanvaard. Nu moest er vleesch zijn: goed ossenvleesch om haren zieken
man een beetje te versterken. Hoe zou zij dit vleesch bekomen zonder
geld? Zij dacht aan het bureel van weldadigheid, zij droomde van de
menschlievendheid van den eenen of anderen rijke in te roepen; maar
deze middelen boezemden haar schrik in; het gepeins alleen van eene
aalmoes te gaan vragen, deed haar beven.
Onder hare angstige bewegingen opende zij werktuigelijk de kleine lade
der kas, waar zij haar geld in legde, wanneer zij geld had. Een
schreeuw van verrassing ontsnapte haar. De lade was ledig sedert meer
dan vijftien dagen ... en daar blonk haar nu eensklaps een glinsterend
vijffrankstuk in de oogen!
Hoe kwam dat muntstuk daar? Was het God zelf, die medelijden had gehad
met haren nood? Maar neen, hier kon geen wonderwerk in het spel
zijn.--Lieveken? Maar Lieveken had geen geld, en hare ouders vergingen
schier van gebrek. Men kon het zien op hunne bleeke aangezichten en
holle wan
|