t er goed nieuws is van Parijs en
dat het geen oorlog zal worden. Uw man is toch aan de betere hand; God
zij geloofd, hij zal genezen zijn tegen dat er weder werk is. Ik
beklaag u echter voor een ding; het is, dat de nood u verplicht heeft
uwen Bavo van de school te trekken voor de prijsuitdeeling. Het is
spijt: de jongen hadde groote eer behaald."
"Gij bedriegt u, onze Bavo gaat nog altijd naar de school," was het
antwoord.
"In het geheel niet: hij heeft sedert meer dan twee weken de school
verlaten."
"Maar gij dwaalt; het is niet mogelijk!" kreet bazin Damhout met
groote verwondering.
"Hoe? Blijft hij van de school zonder uwe kennis!" zeide de
winkelierster. "Ik weet het van eenen ondermeester, die gisteren bij
mijnen broeder, den kleermaker, op den winkel was. Sedert vijftien
dagen heeft men uwen Bavo op zijne school met geene oogen meer gezien.
Die jongens, die jongens, al deed men ze eenen toom aan, ze zouden nog
uit het goede spoor loopen!"
Vrouw Damhout verliet den winkel; haar hart was verbrijzeld, en zij
moest geweld doen om de tranen te bedwingen, die opweiden uit haren
verkropten boezem. Bavo had sedert zoolang zijne school verlaten,
zonder dat zijne ouders het wisten! Was de arme jongen in slecht
gezelschap geraakt? Bewandelde hij eenen doolweg, die hem tot kwaad en
ondeugd zou leiden? Maar het scheen haar onmogelijk. Welk geheim lag
er dan onder het onuitlegbaar gedrag van haar kind verborgen? Zou een
tweede ongeluk haar treffen? Zou het onderwijs in hem zulke slechte
vruchten hebben voortgebracht? Welke onttoovering! Welke zware
verantwoordelijkheid voor haar jegens haren man!
Terwijl zij dus onder den pijnlijken twijfel morde en zuchtte, kwam
Lieveken binnen.
De moeder gevoelde, dat zij haren zoon niet in tegenwoordigheid van
dit meisje mocht beschuldigen; zij wilde insgelijks haren man niet
verontrusten, vooraleer door Bavo zelf de verklaring van zijn gedrag
te hebben bekomen.
Lieveken bemerkte wel, dat bazin Damhout ontsteld en treurig was; toen
zij echter vernam, dat het met den zieke nog altijd wel ging, wist
zij niet meer wat te denken, en dorst niet verder aandringen.
Hetzelfde gebeurde met Bavo, die, uit de kerk te huis komende, iets
vreemds in den blik zijner moeder vond en van haar wilde weten, wat
haar bedroefde of ontroerde.
De bekommerde en angstvolle vrouw gaf niets dan ontwijkende
antwoorden, totdat Lieveken het huis had verlaten om op hare beurt ter
kerke te gaan. D
|