gen, dat de honger hun ingewand verteerde. Daarenboven, Lina
Wildenslag verborg het niet, dat zij soms geheele dagen zonder eten
waren; en bazin Damhout, hoe arm ook, had haar met eenige stuivers te
gelijk het weekloon van Lieveken doen aanvaarden. Zeker, Lina hadde in
elk ander geval deze teruggaaf geweigerd; maar nu zeide zij zelve, met
de tranen in de oogen, dat de ellende haar dwong te vergeten, dat zij
een hart had.
Van waar kon toch dit vijffrankstuk komen?
Die onoplosbare vraag maakte het hoofd der verbaasde vrouw duizelig,
en zij bleef de onverwachte hulp lang bestaren. Dan eindelijk zeide
zij in zich zelve:
"Wie ook onze onbekende beschermer zij, dat God hem zegene! Ho, welke
sterke, goede soep zal ik gaan maken! En kan iets mijnen armen man
genezen, dan zal het zeker de weldaad zijn, die ons zoo geheimzinnig
en zoo edelmoedig wordt bewezen!"
Eenigen tijd daarna stond de soep op de kachel te koken; het gansche
huis was vervuld met eenen verkwikkenden geur, en de verhongerde zieke
lag in zijn bed te juichen over het beloofde voedsel, dat hem zoo
bekorend werd aangekondigd.
Vrouw Damhout verborg noch voor haren man noch voor Lieveken, dat zij,
als ware het uit den hemel gedaald, in hare kas een vijffrankstuk had
gevonden, hetwelk er wel zeker nooit in gelegen had. Zij was immer
vervolgd door het tergend raadsel, van waar dit geld mocht komen, en
sprak er den ganschen avond van; niemand wist haar iets te zeggen, dat
haar tot de ontdekking van den geheimen beschermer kon helpen. Bavo
folterde insgelijks zich de hersens; maar zijne inspanning bleef even
vruchteloos.
In den loop dezer week waren er geruststellende tijdingen aangaande de
Europeesche staatsaangelegenheden gekomen; men zeide, dat de vrede
niet zou gestoord worden, en men kondigde aan, dat sommige fabrieken
ten minste gedeeltelijk zouden beginnen te werken.
Den volgenden Zondag, zeer vroeg, terwijl Bavo naar de eerste mis was
gegaan, meende Bazin Damhout eenige centen uit de kas te nemen om
koffie te halen. Daar zag zij, nevens een geplaatst en als ten toon
gespreid, vier enkele franken in een hoekje liggen.
Nu was hare verbazing zonder palen; zij bleef eene wijl verblijd het
geld bezien, sloot de kas en stapte langzaam en het hoofd schuddend,
ter deur uit.
In den winkel, terwijl men haar de koffie geriefde, zeide haar de
vrouw:
"Erge tijden, niet waar, bazin Damhout? Hopen wij, mensch lief, dat
het haast zal beteren. Men zegt, da
|