nog geen het minste voedsel en de volledigste rust. Ween
niet, mijn brave jongen, uw vader zal genezen, twijfel daar niet aan."
Deze stellige verzekering gaf hun allen moed en hoop; en van dan af
waren hun verdriet en angst veel verminderd.
Bavo en zijne kleine zuster gingen naar de school, als te voren.
Lieveken werkte als eene ware dienstmeid; van den vroegen morgen
verscheen zij ten huize van bazin Damhout, keerde en schikte de kamer,
ging om water, kookte de koffie en deed alle boodschappen op zulke
wijze, dat moeder Damhout de uren, welke zij niet bij het bed van
haren man doorbracht, kon toewijden aan haar naaiwerk, het eenige
middel om wat geld te winnen voor het huishouden.
In dien zin bovenal was de tegenwoordigheid van Lieveken eene weldaad
voor de Damhouts; want ondanks het naailoon, was er veel te kort, en
worstelde de arme Christina tegen eenen klimmenden nood. De ziekte van
haren man dwong haar tot vele buitengewone uitgaven; zij had zelfs in
't geheim reeds hare oorringen en andere kleine juweelen verpand. Wat
ware het dan niet geweest, indien de tijd tot werken haar volstrekt
hadde ontbroken?
Godelieve gevoelde wel, hoe zij zich het nuttigst maken kon. Zij
ijverde met eene wonderbare aanhoudendheid om vrouw Damhout allen
huisarbeid te sparen, en wanneer zij zelve niets meer te doen wist,
greep zij naald en garen en naaide mede aan het grofste lijnwaad.
Op eenige dagen tijds was Adriaan Damhout zichtbaar aan het beteren;
maar zijne herstelling vorderde zeer langzaam. Inderdaad, de dokter
had hem na den eersten dag nog tweemaal bloed afgetrokken. Daarbij had
hij hem het gebruik van alle voedsel verboden. Geen wonder dus, dat de
arme man welhaast zoo mager was als een geraamte, en ofschoon gezond
van harte misschien, zoo zwak, dat hij nauwelijks kon spreken.
Mogelijk ook dat zijne ziekte voortduurde en zich slechts langzaam
liet overwinnen.
Zoohaast zijne beternis toeliet, dat men hem gezelschap hield, gingen
vrouw Damhout en Lieveken bij zijn bed zitten naaien, en dan gaven zij
hem moed en troostten hem door allerlei zoete woorden. Het was
insgelijks bij het bed zijns vaders dat Bavo een gedeelte van den
avond doorbracht.
Er geschiedde iets zonderlings in den jongen. Hij was somber en
zwaarmoedig; de anderen, bij de zekerheid dat de zieke zou genezen,
toonden vreugde en lachten betere tijden tegen, maar Bavo's lippen
bewogen nooit meer tot den minsten glimlach. Het was, als drukte er
iets
|