rderingen van haar kind geroemd; haar
hoog geprezen, omdat zij, nederige werkmansvrouw, haar kind liet
leeren, en haar eindelijk, tot overmaat van vriendelijkheid, op eene
lekkere koffie onthaald.
Natuurlijk, zulk eerbewijs en de uitbundige lof over haar zelve en
over haar kind hadden haar het hoofd duizelig gemaakt, en zij was uit
de school teruggekeerd met het vaste opvat, Godelieve zoolang mogelijk
te laten leeren.
Daaruit volgde, dat, als de twee jaren verloopen waren, zij allerlei
listen uitvond en zelfs openlijk tegen haren man in opstand kwam, om
haar meisje nog eenige maanden langer op de school te laten.
Alles was echter geene vreugde in het leven van Lieveken. Hare
broeders en zusters, waarvan er reeds drie op de fabriek werkten,
hadden voor haar eene soort van haat opgevat. Het scheen hun eene
schreeuwende onrechtvaardigheid, dat Godelieve, zonder geld in huis te
brengen, in luiheid mocht leven.--Onrechtvaardigheid vanwege de ouders
was het zeker, dat zij al hunne kinderen niet hadden laten leeren;
maar zoo verstonden de woestaards het niet. Op Lieveken alleen meenden
zij zich te moeten wreken. Zij noemden haar spottenderwijze de
_Mammezel_, scholden haar uit voor eene leegloopster, eene
opvreetster, mishandelden haar, bevuilden of scheurden hare boeken en
schenen eene samenspanning te hebben aangegaan om het arme meisje te
bedroeven en te plagen.
Godelieve verdroeg alles met een engelachtig geduld; slechts wanneer
men hare schrijfboeken bemorste of beschadigde, weende zij in stilte,
omdat zij vreesde in de school door de Zusters te worden bekeven.
Elken dag, zoohaast het avondmaal was geeindigd, ging zij met hare
boeken naar het huis van bazin Damhout. Daar las en schreef zij aan de
zijde van Bavo, ontving zijne terechtwijzingen en zijne lessen met een
liefderijk gemoed, en speelde dan nog wat, en koutte misschien met
haren jongen vriend van hetgeen zij beiden meenden of hoopten later in
de wereld te zullen worden.
Bazin Damhout arbeidde zonder ophouden aan het naaien van kielen of
van ander lijnwaden kleedergoed. Dewijl haar oudste meisje nu
insgelijks naar de school ging, moest zij pogen wat meer geld te
winnen, om haren man niet te laten gevoelen, dat het onderwijs der
kinderen, ofschoon kosteloos, toch wel eenige opoffering vergde.
Niet zelden wanneer Adriaan Damhout in gezelschap van Jan Wildenslag
was geweest, keerde hij naar huis met een versomberd gelaat, en dan
ontsnapten hem treurig
|