edert eenigen tijd eene zonderlinge strekking tot
eenzaamheid getoond. Reeds tweemaal, wanneer zijne ouders des Zondags
volgens gewoonte hem mede wilden nemen op de wandeling, was hij alleen
te huis gebleven, onder voorwendsel dat hij veel schoolwerk had af te
maken. Zijne moeder had hem eens verrast, terwijl hij met angstige
haast iets voor haar verborg.
Wat mocht hem dus bezighouden? Hij wilde het niet zeggen; hij ontweek
alle uitleggingen daarover, en bazin Damhout was niet zonder kommer,
alhoewel zij niet juist wist wat zij vreesde.
Op zekeren avond kwam Bavo te huis van de school; hij scheen uitermate
blijde, liep van den eenen kant der kamer naar den anderen met
zichtbaar ongeduld en deed niets dan in zich zelven zeggen:
"Is Lieveken nog niet gekomen? Waar blijft toch Lieveken? Indien zij
eens dezen avond niet kwame!"
En als bazin Damhout hem vroeg, wat hem zoo aanjaagde, antwoordde hij
lachende:
"Gij zult het straks zien, moeder lief, en dan zult gij weten, wat ik
voor u hield verborgen."
"Ha, ha, daar is Lieveken!" riep hij uit.
Het meisje aanschouwde hem verbaasd en keek rond om te raden, wat hem
zoo vroolijk maakte.
"Welken dag van het jaar zijn wij?" vroeg hij haar.
"Ik weet het niet," stamelde zij. "In de maand Juli...."
"Welnu, zie eens in dezen almanak, daar op den zesden der maand, welke
heilige staat daar?"
"Sinte-Godelieve!" zeide het meisje met verwondering.
"Ja, Godelieve, het is uw dag," juichte hij. "Ik ga u besteken; ik heb
een geschenk voor u. Eene maand lang heb ik in het geheim er aan
gewerkt. Gij moogt er niet mede lachen en moeder ook niet. Ik heb
gedaan wat ik kon."
Hij opende een groot schrijfboek, trok er een blad papier uit, legde
dit op de tafel en riep:
"Zie, Lieveken, zie, moeder, daar is mijn geschenk!"
Op het blad papier stonden de beelden van twee kinderen, met waterverf
gekleurd, een jongen en een meisje, hand aan hand, en houdende elk in
de hand, die hun vrij bleef, een open boek. Er was een breede,
driekleurige band rondgeschilderd, en deze bonte verven gaven het
eenen grooten glans. Ongetwijfeld had Bavo geweld gedaan om zijne
eigene beeltenis en die van Lieveken na te bootsen; de kleederen
geleken klaarblijkend; maar het geheel was een zoo gebrekkig en grof
kinderwerk, dat men moeilijk het inzicht des makers hadde kunnen
raden, indien hij niet onder de beelden in groote letteren hadde
geschreven: BAVO EN LIEVEKEN.
Verrast en schier droef, om
|