en geene lange
leerjaren onderstaan, en zij winnen er onmiddellijk veel meer geld dan
met welk ander ambacht. Evenwel, hoe onophoudend hij ook daarover
zijne ingewortelde meening uitdrukte, zijne vrouw wilde van zulk iets
niet hooren.
Des avonds, na de arbeidsuren, kwam Lieveken bij bazin Damhout. Zij
had toch te veel van hare woeste broeders en zusters te lijden; en
hare moeder zelve spoorde haar aan om bij hare brave buren den vrede
en het stil vermaak te zoeken, welke zij in haar huis niet vinden kon.
Uit gewoonte en uit neiging nam zij nog deel in de lessen van Bavo, of
juichte op voorhand met hem over de eer en het geluk, die hem zouden
te beurt vallen bij de aanstaande prijsuitdeeling der gemeenteschool.
Onverwachts ontstonden er gebeurtenissen, die de Gentsche nijverheid,
en dus ook de werklieden, aan harde beproevingen gingen onderwerpen.
Vele vraagpunten, door de omwentelingen van Frankrijk en van Belgie in
1830 geweldiglijk opgeworpen, waren nog onbeslist gebleven. De
onderhandelingen, tusschen de mogendheden machteloos zijnde om tot
vereffening te leiden, dreigden eenige der belanghebbende landen, door
de wapenen hun recht te doen gelden. Alle volkeren, door de vrees van
eenen Europeeschen oorlog aangedaan, riepen hunne krijgsmachten met
grooten spoed te zamen. Dit verwekte eenen algemeenen schrik, waarvan,
volgens gewoonte, handel en nijverheid de eerste slachtoffers werden.
De overmatige voorraad van stoffen in de magazijnen, eenige groote
bankroeten te Londen en te Parijs, de opslag van de ruwe katoen,
spruitende uit het vooruitzicht eener belemmering in de scheepvaart,
dit alles bracht voort, dat de fabrikanten niet dan met verlies konden
laten werken en de meesten inderdaad hunne fabrieken sloten.
Twintigduizend menschen geraakten in Gent alleen zonder werk. Dewijl
de arbeider, zelfs wanneer hij veel geld wint en geene kinderen heeft,
gewoonlijk aan den dag van morgen niet denkt, vielen al deze lieden
van een betrekkelijk welzijn eensklaps in de diepste armoede. In het
eerst vonden zij nog iets of wat bij de winkeliers en bakkers te
borgen; maar na vijftien dagen was deze hulpbron geheel opgedroogd, en
dan kwamen de honger en de ware ellende deze duizenden menschen met
vrouw en kinderen wreedelijk aangrijpen. Men zag ze in talrijke
groepen op de markten staan of door straten dwalen, met verbleekt
gelaat en ontvlamden blik, morrend en dreigend en in schijn gereed om
door gewelddadigheid zich uit d
|