lingen te vinden
om hare moeder te troosten; zij drukte hare dankbaarheid met zooveel
gevoel en kracht uit, dat bazin Wildenslag soms haar beminlijk
Lieveken tegen de borst drukte en diep ontroerd haar omhelsde.
Uit erkentenis voor hare moeder, poogde Lieveken zich op alle wijze
nuttig te maken. Zij stond op met het krieken van den dag, schikte,
kuischte en schuurde, en deed zooveel, dat het huisje van Jan
Wildenslag allengs een min onzindelijk aanzien kreeg. Zij sprak
tevens met hare moeder over hetgeen zij op de schole leerde en over de
schoone lessen van zedelijkheid en van wellevendheid, welke de Zusters
haar gaven. Zoo begon het kind, zonder het te weten, de opvoeding
harer moeder, en het wierp in haar hoofd de eerste lichtstralen, welke
er ooit waren in doorgedrongen.
Bazin Wildenslag, hoe woest en onwetend ook, had een goed hart en veel
gezonde rede. Wanneer zij alleen was met Lieveken en zij het kind zoo
eenvoudig en toch zoo schoon hoorde spreken van haar onbekende dingen,
van godsvrucht, van zedelijkheid en van de menschelijke plichten,
gevoelde zij zich in eene andere lucht, en het scheen haar, dat hare
eigene natuur door de aanraking van haar kind zich verhief en zich
louterde.
Ook zeide zij soms tot hare buurvrouw: "Zie, bazin Damhout, wij, arme
lieden, wij denken, dat wij dom en slecht zijn. Het is niet waar. Het
goede steekt er in, maar niemand heeft het er doen uitkomen. Hadden
mijne ouders mij beter opgebracht en mij laten leeren, ik zou een
ander mensch geworden zijn; want nu gevoel ik het wel, ik ben zoo bot
niet als ik zelve het meende. Ware het nog te herdoen! Maar het is te
laat, gebuurvrouw. Ik heb nu toch het geluk, te weten, dat mijne
Godelieve goed zal geleerd worden. Zij is een engeltje in mijn huis;
en mijn man mag mij vervaard maken zooveel hij wil, ik ben zeker dat
ik plezier in mijn kind zal hebben zoolang ik leef. Wat hare broeders
en zusters betreft, kleinen en grooten, daar is niets goeds van te
verwachten. Zij staan tegen mij op, alsof ik geboren ware om hunne
slavin en hunne dienstmeid te zijn. Ik heb al moeite gedaan om de
kleinste naar de school te krijgen; maar Wildenslag springt vijf voet
hoog van gramschap, zoohaast ik daarvan spreek."
Misschien had de tevredenheid van vrouw Wildenslag nog eene andere
reden. Zij was naar de school van Lieveken gegaan. De Zusters hadden
haar met eene bijzondere beleefdheid en met eene zichtbare blijdschap
ontvangen; haar de wonderlijke vo
|