dat
daar iets op mijne kap te zeggen valle."
In het uitgaan drukte zij met bijzondere kracht de hand van vrouw
Damhout, en zeide tot allen groet:
"Dank, dank!"
V
Lieveken was ter schole bij de Zusters. Hoe fier en hoe gelukkig
gevoelde zich het arme kind, wanneer zij, met hare leerboekjes en hare
schalie in de hand, door de stege stapte! Nu zou zij het onderwijs
genieten evenals Bavo. Zij was dus een bevoorrecht wezen tusschen al
deze arme werkmanskinderen, die niet mochten ter schole gaan. De
overtuiging, dat zij het voorwerp was van eene onverwachte en
bijzondere gunst, dreef haar aan tot eene ongewone vlijt. Elken avond
herhaalde zij hare lessen met Bavo. Dewijl zij eenen helderen geest en
een sterk geheugen had, deed zij met dit dubbel onderwijs in min dan
een jaar zulke groote vorderingen, dat hare leermeesteressen zelven er
over verwonderden. Daarenboven, zij was zoo gehoorzaam, zoo dankbaar,
zoo streelend, dat de Zusters haar met eene bijzondere voorliefde
behandelden, en allengs trotsch werden over de verrassende vruchten
van hun onderwijs in dit arme werkmanskind.
Vader Wildenslag had nooit rechtzinnig toegestemd om zijn meisje ter
schole te laten gaan. Hij gromde nog immer tegen deze gevaarlijke
gekheid, zooals hij het noemde; en wanneer hij met zijne vrouw er
over sprak, vielen er vele grammoedige en bittere woorden. Het was
zijne ingewortelde gedachte, dat het onderwijs een werkmanskind
onfeilbaar moet verloren leiden; want volgens hem sproten uit de
geleerdheid de zucht naar schoone kleederen, hoovaardij en vele ergere
dingen. Het minste kwaad was nog, dat de kinderen, welke dus boven
hunnen staat verheven worden, eindelijk van hoogmoed op hunne ouders
nederzien. Daarenboven, terwijl ze leeren, winnen ze niets, en dit is
zooveel ontstolen aan de ouders, die recht hebben op het werkloon
hunner kinderen. Hij was niet alleen van dit gevoelen; zijne vrouw
mocht het vragen aan al hare geburen; buiten bazin Damhout zou geen
enkele anders spreken. In het eerst had hij, door zijne herhaalde
aanvechtingen en bovenal door zijne droeve voorspellingen, zijne vrouw
in twijfel gebracht; maar nu waren allengs zijne woorden onmachtig op
haar geworden.
Lieveken woonde dikwijls de samenspraken bij, waarin er over haar lot
werd getwist: zij hoorde en zag bevend, hoe hare moeder haar
verdedigde en hoe zij te lijden had om haar op de school te houden.
Het kind wist zulke zoete woorden, zulke teedere stree
|