m naar
huis te gaan; maar sedert gij getrouwd zijt, ik heb het gezien van het
eerste jaar af,--sedert gij getrouwd zijt, geraakt gij allengskens
meer en meer achter den bezem; gij durft u niet meer verroeren, gij
wordt een suffer, een gierigaard, een kwezelaar. Foei, gij vergeet,
dat gij een man zijt, en gij ligt als een kind onder den duim uwer
vrouw. Gij zoudt wel mededoen, ik weet het: gij hebt nog een tandje,
dat er naar lotert; maar gij moet eerst permissie van moeder Damhout
hebben, en God weet, of gij die permissie nog durft vragen!"
"Wildenslag, ik wil mij niet boos maken," mompelde Damhout. "Ik weet,
dat gij het niet kwaad meent, alhoewel gij onrechtvaardig zijt jegens
mij."
"Welnu, loochen dan, dat gij weigert uit opzicht voor uwe vrouw!"
"Integendeel, ik beken het; maar indien het eens was uit achting voor
haar en uit genegenheid voor mijne kinderen?"
"Ja, Damhout, uwe kinderen; gij zult er een schoon kot van kweeken van
uwe kinderen. Kleed ze maar als rentenierkens; laat ze maar naar de
school gaan. Zoolang ze jong zijn, zullen ze meer kosten dan gij kunt
winnen. Zij zullen schoon weer spelen en luierikken, terwijl gij, och
arme, na eene gansche week te hebben geslaafd, nog geene pint bier met
de vrienden zult mogen drinken. Geef hun uw zweet en uw bloed, verderf
uwe gezondheid en verkort uw leven, en als ze groot geworden zijn,
zullen ze hunnen vader, den armen versleten fabriekwerker, niet meer
willen bezien of herkennen."
Deze woorden waren niet zonder indruk op het gemoed van Adriaan
Damhout. Hij scheen treurig en bleef eene wijl met gebogen hoofde
overwegen. Dan zeide hij twijfende:
"Nochtans, Wildenslag, de geleerdheid is een schat, eene macht, die
den mensch tot alles bekwaam maakt; en vermits wij onzen kinderen geen
ander erfdeel kunnen nalaten...."
"Vertelsels, droomen van uwe vrouw," herhaalde de andere. "Wat wilt
gij, om 's hemels wil, dat een spinner of een wever met de geleerdheid
doe? Of wij nu konden lezen en schrijven, wat zou het ons helpen?
Hebt gij er minder om gewonnen, dat gij zoo min als ik, eene A uit
eene B kent? Kom, kom, zotte hoovaardigheid en onnoozele praat
allemaal. Onze ouders hebben gewerkt van kindsbeen af, wij hebben
evenzoo gewerkt, en onze kinderen kunnen ook maar werken, dan valt er
niets op te zeggen. Meent gij, dat ik mijn klein vee zal vetten met
mijn zweet, totdat ze aan de luiheid gewend zijn? Hola een beetje! Er
is er reeds een op de fabriek en de an
|