gekromde leden en verpletterde borst. Dit eeuwig zitten maakt de
kinderen bleek en ziekelijk; velen groeien er krom van, eenigen
krijgen een bult, en het ergste van al is, dat, met hun zoo langzaam
de borst in te drukken, men dien ongelukkigen kinderen de tering in
het lijf steekt. Och, wist gij, Lina, hoevele jonge vrouwen er
begraven worden, die in het kantwerkhuis den doodelijken knak gekregen
hebben!"
"Hemel, gij verschrikt mij!" zuchtte bazin Wildenslag. "Maar het is
zeker niet waar, wat gij daar altemaal zegt!"
"Het is ten minste grootendeels waar, Lina. Ik weet het, er zijn
sterke kinderen, die wel niet ziek worden, omdat zij op het
kantwerkhuis zijn geweest; maar had ik een kind, dat zoolang ziek was
als Godelieve, ik zou het niet durven wagen hare gezondheid te krenken
en misschien de schuld te worden des doods van mijn kind. Ik ben
moeder...."
"Maar ik ook, ik ben moeder!" kreet bazin Wildenslag.
"Ik weet het, Lina," was het stille antwoord. "Had ik kunnen twijfelen
aan uwe liefde voor uwe kinderen, gij zoudt mij vandaag hier niet
gezien hebben. Godelieve is mij komen zeggen, dat gij besloten hebt
ze morgen naar het kantwerkhuis te doen gaan. Mij raakt de zaak wel
niet persoonlijk; maar gij zult het mij vergeven, dat ik uw kind
gaarne zie. Zij is toch zoo minzaam en zoo verstandig, en zij heeft
zulk goed en zuiver hart. Het doet mij pijn, te moeten denken, dat het
arme lam misschien de borst zal worden ingedrukt, om vroegtijdig te
sterven."
"Maar, Christina, zij gaat niet naar het kantwerkhuis!" riep vrouw
Wildenslag met eene soort van verontwaardiging. "Ik ben arm, ik ben
eene onwetende sloor, dit beken ik; maar ik heb ook een moederhart in
het lijf; ik zal mijn kind de borst niet laten indrukken, al gave men
mij eenen hoop goud!"
"Dit vereert u in mijne oogen, Lina," zeide bazin Damhout, "dat gij uw
arm Godelieveken zoo oprecht bemint ... maar uw man?"
"Mijn man? Wat heeft hij zich daarmede te bemoeien? Godelieve is een
meisje, en over de meisjes is de moeder alleen meesteres. Dat hij met
zijne bengels van jongens doe wat hij wil; ik kom daar ook niet
tusschen. Wees niet bevreesd, Christina; al verroerde hij hemel en
aarde, onze Lieveken zou toch niet naar het kantwerkhuis gaan. Het is
beslist; ik kan niet weten, of gij geheel gelijk hebt, maar met den
schrik, dien gij mij hebt aangejaagd, zou ik nog niet plooien, al
stond ik voor den koning zelven."
De beide moeders drukten elkander de
|