handen; bazin Wildenslag scheen
zeer gevleid door den lof en de vriendschap harer buurvrouw, en het
was met onverborgene blijdschap, dat zij haar aandreef om nog een
kopje koffie te drinken. Eindelijk zeide zij in gedachten:
"Zeker, Godelieve gaat niet naar het kantwerkhuis; maar zij kan toch
niet langs de straat blijven loopen? Haar vader knort dagelijks
daartegen, en hij heeft geen ongelijk. Zij is nog te jong om naar de
fabriek te gaan. Wat zou ik met het kind doen, Christina?"
"Indien ik u eenen goeden raad mocht geven...."
"Wel, het is naar goeden raad, dat ik u vraag."
"In uwe plaats liet ik Godelieve voor een paar jaren naar de school
gaan."
"Naar de school gaan? Ons Lieveken naar de school? Waar zijn toch uwe
zinnen, Christina?" riep vrouw Wildenslag als verbaasd. "Hebben wij,
arme fabriekwerkers, de middelen, om van ons kind eene juffrouw te
maken, die niet meer zou willen en kunnen werken?"
"Gij verstaat mij niet, Lina," bemerkte vrouw Damhout. "Lieveken kan,
om zoo te zeggen, reeds lezen. Indien ze nu nog twee jaren naar de
school gaat, zou ze geleerd zijn en goed kunnen schrijven en rekenen.
Dan deed ik ze bij eene kleermaakster of op een modewinkel. Zij zou
dienvolgens ook leeren werken, maar zij zou niet onwederroepelijk
veroordeeld blijven, om tot het einde van haar leven eenvoudige
werkster en dienstmeid van anderen te blijven. Met hare geleerdheid
zou zij zeker winkeldochter worden, en later zou ze zonder twijfel
zelve eenen winkel oprichten en meesteresse worden. Het verwondert u?
De geleerdheid, Lina, maakt den mensch tot alles bekwaam. Voor ons,
onwetende werklieden, is er geene verbetering mogelijk; wat wij zijn,
moeten wij blijven tot onzen dood; maar geven wij onzen kinderen de
geleerdheid, dan zetten wij de wereld geheel open voor hen, en wij
nemen van hun hoofd de vermaledijding weg, de onwetendheid, die hen
veroordeelde tot een leven zonder hoop."
Bazin Wildenslag luisterde met wijdgeopende oogen; zij scheen niet wel
te begrijpen, wat hare buurvrouw zeide.
"Vooronderstel nu eens, Lina," hernam deze, "dat uwe Godelieve
winkeldochter worde, en later zelve meesteresse; dat zij veel geld
winne en als eene ware juffrouw gekleed ga. Zou u dit bedroeven? Is
het geluk van haar kind de hoogste vreugde eener moeder niet?"
"Inderdaad, Christina."
"En indien gij, met de hand op het hart, u zelve mocht zeggen, dat
gij, gij alleen de oorzaak zijt van hare welvaart in de wereld, zou
het
|