u niet hoogmoedig maken?"
"Ja, maar zou zij dan hare arme ouders wel blijven beminnen?"
"Waarom niet? Is de dankbaarheid dan vijandin van de liefde?
Integendeel, ik ben wel zeker, dat Godelieve nooit uwe weldaad zou
vergeten en tot op haren ouden dag nog in zich zelve zou zeggen: mijn
geluk, mijne welvaart ben ik verschuldigd aan mijne moeder. Uwen naam
zou zij zegenen, haar leven lang, en zij zou God bidden, dat Hij u in
Zijnen schoonen hemel beloone voor uwe goedheid."
Vrouw Wildenslag was getroffen; hare oogen schenen vochtig van
ontroering.
"En dan, ziet gij, Lina, de verstandige lieden zouden u achten en
prijzen. Zij zouden zeggen: die juffrouw, de meesteresse van dien
schoonen modewinkel, is de dochter van bazin Wildenslag. De arme
werkmansvrouw heeft moed getoond; zij heeft hare dochter laten leeren
en dus haar geluk in de wereld verzekerd."
"Het is wel schoon wat gij daar zegt," zuchtte de moeder van
Godelieve, "maar zoo valt het niet altijd uit."
"En ware de zaak onzeker, zoudt gij daarom Lieveken tot eeuwige
armoede veroordeelen, als gij het middel kent om haar een beter lot te
bezorgen? Zijt gij niet moeder, en zou de overtuiging, dat gij uwen
plicht hebt gedaan, u niet hoogmoedig en blijde maken voor gansch uw
leven?"
"Naar de school gaan, het is gemakkelijk te zeggen," mompelde vrouw
Wildenslag, het hoofd schuddende, "maar het geld, de kosten?"
"Daar loopen geene kosten op, Lina. Bij de Zusters-ten-Nonnenbosch,
achter St.-Anna-Kerke, zal men uw kind met vreugde ontvangen en het
kosteloos leeren, zoolang gij wilt. Wat zijn die twee jaren? Lieveken
kan toch niets winnen, en, eens geleerd, zal zij zooveel te spoediger
bekwaam zijn om een schoon dagloon te verdienen. Wees zeker, indien
gij mijnen raad volgt, zult gij er mij later om bedanken."
Moeder Wildenslag boog het hoofd en zag zwijgend ten gronde.
"Welnu, wat denkt gij van mijnen raad?" vroeg hare buurvrouw.
"Laat mij overwegen; het is eene gewichtige zaak. Ja, ik ben moeder,
en het geluk van mijn kind...."
Eensklaps sprong zij recht, liep tot eene kas, drukte zich eene
zuivere muts op het hoofd en wierp zich eenen katoenen mantel over de
schouders.
"Kom, Christina," riep zij, "ga mede met mij!"
"Maar wat wilt gij doen?" vroeg bazin Damhout verwonderd.
"Wat ik wil doen? Ik heb nu een goed gepeins, en ik ben vervaard, dat
het zou kunnen veranderen. Zoo ben ik. Het moet maar seffens gedaan
worden, anders komt het er niet v
|