trad binnen. Zijne
kleederen, door katoen en stof bevlekt, waren versleten en schenen
vuil in zulke zindelijke plaats. Er was iets spijtigs in zijne
uitdrukking en hij scheen van slechte luim.
Maar daar klonk het woord "vader! vader!" hem op alle tonen tegen, en
vooraleer hij twee stappen in de kamer had gedaan, waren zijne handen
streelend aangegrepen en fijne kinderstemmen verwelkomden hem met
eenen vloed van zoete liefdewoorden. Bavo liep naar hem toe, een
stukje papier boven zijn hoofd zwaaiende:
"Vader, vader lief!" riep hij, "twintig goede noten! Twee kussen voor
mij en vier centen voor mijnen spaarpot!"
En onder het uitspreken dezer woorden had de jongen eenen machtigen
sprong genomen, en hing nu aan zijns vaders hals, om de belooning
zijner leerzaamheid te ontvangen.
Intusschen was de vrouw bezig met een ammelaken op de tafel te
spreiden en het avondeten op te zetten. Zij lachte haren man
vriendelijk aan en sprak insgelijks menig blij woord tot welkom.
"Zit neer, zit neer, Damhout," zeide zij, "gij moet eetlust hebben, en
de aardappelen zouden welhaast koud geworden zijn. Ik heb een lekker
pladijsje voor u gekocht, goedkoop, voor vijf centen, springende
levend. Komt, kinderen, aan tafel, aan tafel!"
Adriaan Damhout was gevoelig aan de liefdesbetuigingen zijner
kinderen; de rimpels verdwenen van zijn voorhoofd en een stille
glimlach verlichtte zijn gelaat. Hij gaf zijn zoontje de vier
verschuldige centen en reikte zijn weekloon aan zijne vrouw, die,
zonder het te bezien, het geld in haren zak liet glijden.
Dan namen allen plaats aan de tafel, zoo ordelijk, zoo zuiver en zoo
netjes geschikt, alsof die arme menschen gekozene spijzen uit
porseleinen borden en met zilveren lepels zouden gaan eten. Het waren
evenwel slechts gestoofde patatten, grove telloren en ijzeren vorken
die er te zien waren, tenzij misschien het gebakken pladijsje voor
vader, dat wel lekker geurde en te midden der tafel als een pronkstuk
of eerder nog als een liefdesgeschenk prijkte.
Allen te gelijk maakten het teeken des kruises en dankten God in
stilte, waarna zij met waren lust begonnen te eten. Slechts toen de
visch zou worden aangevat, werd de vrede eenigszins gestoord. Damhout
kon het niet over zijn gemoed krijgen, de pladijs, hoe klein zij ook
ware, geheel alleen op te eten; hij wilde het lekker gebak met zijne
vrouw deelen; maar de vrouw bevestigde, dat het voor hem en slechts
voor hem was gekocht. Hij zou haar door la
|