de hersens niet
nutteloos: het woord is te moeilijk."
"Te moeilijk?" morde de kleine. "Ik moet het lezen, ik wil.... Ach,
moeder, stil, stil; gij hebt mij geholpen, het zal gaan....
Zelfverloo.... Zelfverlooch.... Zelfverloochening! Zie, zie, moeder
lief, het woord is zelfverloochening!"
Een kreet van bewondering ontsnapte de vrouw; zij greep haar zoontje
in de armen en legde eenen langen kus op zijn voorhoofd. Wat haar dus
ontroerde, was de vroegtijdige gemoedskracht en de schier mannelijke
wil, dien zij in haren zoon meende te ontdekken. Wat droomde zij bij
den liefderijken kus? Zij wist het niet, en evenwel dankte zij God uit
den grond des harten.
Het kind, door de teedere goedkeuring aangemoedigd, had weder zijn
boek gegrepen; maar de vrouw, nog ontroerd, zeide hem:
"Bavo lief, gij moet maar goed leeren, kind; later in het leven zult
gij eerst begrijpen, hoe schoon en hoe nuttig het is, te kunnen lezen
en schrijven. Iemand, die niet lezen kan, is maar een half mensch, en
hij is veroordeeld, al ware hij zelfs met verstand geboren, om altijd
onwetend te blijven. Gij zult meer en beter leeren dan ik, Bavo, en
daarom zult gij gelukkiger zijn in de wereld. Ach, dat mijn Peter zoo
vroeg is gestorven! Anders zou ik goed kunnen lezen en schrijven; maar
er was niemand meer om mij te beschermen; ik moest naar de fabriek.
Nog wel een beetje heb ik mij zelve geleerd; maar wanneer men moede
gewerkt is, gaat dit niet goed. Ja, Bavo, indien iedereen kon lezen,
zouden er zoovele slechte lieden niet zijn; want wie lezen kan,
gevoelt, dat hij mensch is, en hij eerbiedigt zich zelven. Ongelukkig
hebben zoo weinige werkmanskinderen de gelegenheid of de middelen om
te leeren; de ouders, die zelven onwetend zijn, begrijpen niet, hoe
nuttig en hoe schoon het is geleerd te zijn. Gij, mijn kind, indien
God uwen vader de gezondheid blijft gunnen, zult veel kunnen leeren.
Bavo, vergeet nooit, dat gij dit geluk zult verschuldigd zijn aan uwen
vader, die van den morgen tot den avond slaaft en zweet om zijne
kinderen in eere op te brengen, en die zelfs uit de herberg blijft en,
om zoo te zeggen, het brood uit zijnen mond spaart, om u naar de
school te laten gaan. Niet waar, Bavo, gij zult het nooit vergeten?
Wat er ook in uw leven gebeure, gij zult uwen goeden vader altijd
eerbiedigen en beminnen?"
"Altijd, altijd, en u ook, moeder lief!" zei het jongsken, haar de
wangen streelende.
Op dit oogenblik werd de deur geopend, en een man
|