oog eene vonk van besluit glinsterde.
"Mogelijk? Wel, kind, het is bijna gedaan? gij ziet het immers wel?"
"Ha, ha, Lieveken, wij zullen altijd school spelen! Gij zult leeren
lezen!"
"Ik zal leeren lezen!" herhaalde Lieveken met bedwongen geestdrift.
"Gij zult het leeren!" kreet Bavo. "Och, hemeltje, dat zal vermakelijk
zijn, als wij te zamen in hetzelfde boek zullen kunnen lezen. Nu ga
maar weder op de bank zitten, en geef acht ... of ik doe u twee groote
lessen uit den Catechismus van buiten leeren!"
Bavo speelde zijne rol van schoolmeester met verdubbelde vlijt voort.
Alhoewel hij insgelijks nu en dan zijnen kleinen zusterkens de letters
toonde en met geveinsd ongeduld hen terechtwees, hield hij zich toch
meest met Lieveken bezig Hij sprak zulke diepgevoelde woorden van
aanmoediging tot haar, en poogde met zulke ware inspanning haar te
onderwijzen, dat het eenvoudig kinderspel in een ernstig werk, in
eene edele liefdedaad veranderde.
Het duurde zoolang, dat eindelijk de twee kleine zusterkens, hoofdje
tegen hoofdje, op hunne bank waren in slaap gesukkeld.
Dan was de school uit. De moeder ontkleedde de ingesluimerde wichtjes
en droeg ze naar hun bed. Bavo en Lieveken keerden terug bij de tafel
en keken daar in een klein boek met beeldekens.
Terwijl bazin Damhout haar naaiwerk voortzette, spraken de twee
kinderen in stilte met elkaar over de gelukkige hoop, dat Lieveken zou
leeren lezen, alhoewel zij niet naar de school mocht gaan, dan weder
over andere schoone, vroolijke dingen. Meest altijd zweefde er een
zoete glimlach op hunne lippen; hunne oogen glinsterden van
vriendschap en zielsgenoegen, en soms drukten zij elkander de handen.
Eindelijk hoorde men eene kinderstem van buiten den naam van Godelieve
roepen, en het meisje, na Bavo en zijne moeder eenen goeden nacht te
hebben gewenscht, meende zich naar huis te spoeden; maar bazin Damhout
greep eenen emmer en zeide:
"Kom, Lieveken, ik moet om water naar de pomp; ik zal met u gaan."
Toen zij in de kamer terugkeerde, bevond zij, dat Bavo met het hoofd
op zijne boekjes was ingesluimerd.
Zij zette zich neder, zag haar slapend zoontje eene wijl met zaligen
blik aan, droomde van onbestemde dingen en legde eindelijk eenen
langen, vurigen kus op het gladde voorhoofd, als geloofde de goede,
dat een moederzoen de kiemen des verstands in de hersens van haar kind
kan verwarmen en bevruchten. Nauwelijks had zij weder haar naaiwerk
hernomen, of haar ma
|