id en van maagdelijke zedigheid in
haar zou ontkiemen. Maar voordat de tiende Lente voor haar aanbrak,
was zij reeds op de fabriek, vastgeklonken aan een eeuwigdraaiend
tuig, overgeleverd aan het gezelschap van mannen en vrouwen, ruwer nog
en onwetender dan zij. Later is zij getrouwd; slechts sedert de
geboorte van haar derde kind blijft zij te huis, en geeft daar aan
haar kroost het eenig onderwijs, dat zij heeft ontvangen:
onwetendheid, barschheid, verlaging, verbastering der menschelijke
natuur.
En wij, die spreken van de zedelijke verbetering des werkmans, wij
geven zijnen kinderen zulke moeder! En wij, die schelden op den
werkman, omdat hij zijne woning ontvlucht, omdat hij drinkt en zwiert,
wij geven hem zulke gezellin!
Ja, de reusachtige uitzetting der nijverheid is een wonderbaar en
weldadig verschijnsel onzer eeuw; maar de denker, de menschenvriend
zal haren onweerstaanbaren voortgang niet zonder geheimen schrik
aanschouwen, zoolang zij de vrouw, de moeder uit den schoot des
huisgezins wegrukt en het kind tot slaaf der stof maakt in eenen
ouderdom, die bestemd is tot zijne vorming als mensch en als Christen.
Wil men de beschaving der werkende klasse, dan moet men met de vrouw
beginnen. Deze wet is onverbiddelijk. Heerscht de man over de
stoffelijke wereld, van de moeder alleen hangt de zedelijke vorming
af, en zij heerscht over den geest en het hart der wordende geslachten
met al de macht des engels of des duivels, naarmate der verhevenheid
of der laagheid harer ziel.
De menschheid begint het te begrijpen. Uit de diepte van het algemeen
geweten rijst een noodkreet op, eene waarschuwende stem, die roept:
"Redt de wereld uit de zedelijke verzinking door de vrouw! Onderwijs
voor de vrouw! Opvoeding voor de vrouw! Licht, waardigheid en
plichtbesef in het hart der moeders van het volk! Zoo niet,
duisternis, verbastering, onrecht en bloedige wederwraak over de
komende wereld!"
III
Veel verder in de rij der gelijkvormige werkmanswoningen was er een
huisje, dat zich onderscheidde door zijne netheid.
Tot op de straat was er wit zand voor de deur gestrooid. Drie of vier
bloempotten geurden op de vensters, achter sneeuwblanke gordijntjes.
Op de schouwplaat prijkte een Lieve-Vrouwebeeld, tusschen twee
pleisteren papegaaien, wier rood, geel en groen vederkleed de oogen
aangenaam verraste. Het kleinste keukengerief, de schotels en
koffietasschen stonden op eene kas te pronken, en glinsterden en
schi
|