eene wonderzoete
uitdrukking: iets lijdends, iets smeekends, als ware het kind een
levend gebed. Ofschoon van nederigen vorm en gemeene stof, waren hare
kleederen zeer zuiver, en hier, in dit onzindelijk huis, omringde haar
als het ware een wasem van innerlijke onnoozelheid en van lichamelijke
reinheid.
Zij ging tot den man, legde streelend hare hand in de zijne, zag hem
met eenen stillen, doch diepen glimlach aan en murmelde:
"Dag, vader lief!"
De zilverachtige toon van dit stemmeken, de kwijnende liefde-blik van
zijn ziek kind raakten den werkman.
"Dag, mijn goed Lieveken," antwoordde hij, het meisje tegen zijn hart
drukkende. "Is het wat beter? Zijt ge nog ziek?"
"Nog een beetje, vader," was het antwoord. "Bazin Damhout heeft mij
kruiden doen drinken en het heeft mij verkwikt."
"Is baas Damhout al te huis van de fabriek?" vroeg Wildenslag.
"Neen, vader, nog niet."
"Kom, zit neer, Lieveken, en eet, kind; want die wilde slokoppen zijn
al aan den gang. Zij zouden wel niets voor u overlaten."
Het meisje zette zich aan tafel, maakte het teeken des kruises en bad
in stilte, waarna zij met opmerkelijke geschiktheid en ingetogene
manieren begon te eten.
"Wildenslag vond de aardappelen uiterst bitter en slecht; hij at met
lange tanden, grommelde in zich zelven en trok verstoorde gezichten,
maar hij bedwong zijne spijt en viel niet meer in scheldwoorden uit,
even alsof de tegenwoordigheid van zijn ziek kind eenig besef der
betamelijkheid in hem had opgewekt. Eindelijk zeide hij met eenen
zucht:
"Maar, Lina toch, zonder twist, zoudt gij uw huis niet wat zuiverder
kunnen houden en uwen kinderen betere voorbeelden geven? Zie eens, hoe
bazin Damhout het weet te schikken. Haar man is een fabriekwerker als
ik; hij heeft anders niet dan zijn dagloon; en nochtans in zijn huis
zoudt ge van vloersteenen willen eten, zoo zuiver is er alles."
"Wat komt gij mij spreken van bazin Damhout!" was het bitsig antwoord.
"Zij is eene goede, brave vrouw, dit zal ik niet loochenen; maar de
Damhouts zijn geene menschen gelijk wij. Wees zeker, Wildenslag, zij
hebben eigendommen of uitgezet geld, alhoewel ze het verbergen."
"Neen, dit hebben ze niet. Er komt geen cent in huis, dien Adriaan
Damhout niet op de fabriek heeft gewonnen. Zij hebben integendeel
minder dan wij, vermits onze jongen reeds vier franken in de week
verdient."
"Lekkere jongen! hij zit zeker in de eene of andere kroeg. Hij heeft
een aardje naar zijn
|