jfeld was zij
schoon geweest; misschien was zij het nog; maar de slordigheid harer
kleederen, de zorgeloosheid en de verzuimenis, waarvan alles op haar
en rondom haar getuigenis gaf, konden geen ander gevoel opwekken dan
treurnis en afkeer. Zij arbeidde met veel haast, plonsde hare bloote
armen in de kuip en schudde en wrong het lijnwaad zoo wild en zoo
onbezonnen, dat het water in golven ten gronde stortte en als een
slijmige plas zich rondom haar uitbreidde.
De kamer was gansch vervuld met den walglijken zeepsopdamp; en de lamp
die tegen de schouw was opgehangen, verspreidde slechts een flauw en
als ziekelijk licht.
Nevens haar op de kachel stond het avondeten in eenen steenen pot te
koken. Van tijd tot tijd trok zij hare handen uit de kuip, greep een
houten lepel, en stompte en roerde in den pot om de spijs niet te
laten aanbranden.
Vier kinderen, jongskens en meisjes, van verschillenden ouderdom,
onzindelijk, beslijkt en met gescheurde kleederen, zaten of lagen op
den vloer in eenen hoek. Zij vermaakten zich met spelen. Niet zelden
trokken zij elkander bij het haar of vochten of schreeuwden, of
spraken grove woorden, die men uit den mond van kinderen niet zou
verwachten.
De vrouw had er tot dan weinig acht op geslagen; evenwel kwam er een
oogenblik dat het onverdraaglijk gedruis der kinderen en de
noodkreten: "moeder, help! help!" haar het geduld deden verliezen. Zij
sprong naar hen toe, gaf den eerste den beste eenen stamp, den tweede
eenen vuistslag en den overigen eenige weergalmende oorvegen.
Dan keerde zij naar de kachel terug, roerde de aardappelen nog eens om
en voer vergramd uit tegen de kinderen, in zulke ruwe, onkiesche taal,
dat de arme kleinen daaruit niets dan eene les van onbeschoftheid
konden putten.
"Daar hebt gij 't nu, leelijke deugnieten!" riep zij. "De patatten
zijn aangebrand. Vader zal weer den duivel jagen en mij eenen hoop
zure woorden naar den kop werpen. Hij en gij, gij meent, dat ik uwe
slavin ben en maar alleenlijk leef om te werken en uitgescholden en
geplaagd te worden, van den morgen tot den avond? Wel ja! Is hij niet
tevreden, dan kan hij er maar bij gaan liggen, totdat het betert. Waar
blijft uw lekkere vader? In de _Blauwe Geit_, bij Pier de Knul, zeker?
Hij heeft zijn weekloon getrokken, en de dronkaard is reeds bezig met
het geld door zijn keelgat te jagen. Wacht een beetje; ik zal hem eens
naar binnen gaan sleuren. Blijft van den pot, terwijl ik weg ben, of
ik bree
|