rover?" vroeg Kitty snel, terwijl zij het hoofd verschrikt ophief.
"Waar anders over, als over je kommer?"
"Ik heb geen kommer."
"Spreek zoo niet, Kitty! Denk je werkelijk, dat ik niets weet? Ik
weet alles, en geloof mij, het heeft weinig te beduiden. Wij hebben
allen iets dergelijks ondervonden."
Kitty zweeg en keek strak voor zich uit.
"Hij is niet waard, je om zijnentwil te kwellen," ging Dolly voort,
recht op de zaak afgaande.
"Ja, omdat hij mij versmaad heeft!" zeide Kitty met sidderende
stem. "Och, zeg toch niets meer alsjeblieft."
"Wie heeft je dat gezegd? Dat kan niemand zeggen. Ik ben er van
overtuigd, dat hij op je verliefd was en het zou gebleven zijn,
als...."
"Ach, dat medelijden, en al die betuigingen van deelneming zijn het
verschrikkelijkst!" riep Kitty plotseling uit. Zij keerde zich op
haar stoel om, werd rood, speelde met de vingers en drukte nu met de
eene dan met de andere hand tegen den gesp van haar ceintuur. Dolly
kende haar zuster; zij wist, dat zij in drift in staat was zich zelf
te vergeten en dingen te zeggen, die haar kort daarna berouwden.
"Wat? Wat wilt ge me doen gevoelen? Wat?" vroeg Kitty gejaagd: "Dat
ik verliefd was op iemand, die niets van mij weten wil, en dat ik
uit liefde voor hem zal sterven? En dat zegt nu mijn eigen zuster;
zij meent dat ... dat ... zij ... in mijn leed deelt! Ik wil zulk
een medelijden, zulk een veinzerij niet!"
"Kitty, je zijt onrechtvaardig. Gij meent, dat ge beleedigd zijt,
en valt mij nu aan...."
"Ik heb je niet beleedigd, maar gij...!"
"Integendeel, ik...." haastte Dolly zich te zeggen.
Maar Kitty luisterde niet in haar drift.
"Er is volstrekt geen grond om te denken dat ik ongelukkig ben en
mij te troosten. Ik ben veel te trotsch om ooit iemand te beminnen,
die mij niet bemint."
"Dat zegt immers ook niemand.... Maar toe, zeg mij nu eens
oprecht," smeekte Dolly, Kitty's hand grijpend, "heeft Lewin met
je gesproken?..."
Het noemen van Lewins naam scheen Kitty alle zelfbeheersching te doen
verliezen; zij sprong op, wierp den gesp op den grond en riep met een
heftige handbeweging uit: "Wat heeft dat alles met Lewin te maken? Ik
begrijp niet, waarom je mij zoo plaagt! Ik heb je al gezegd en herhaal
het, dat ik mijn trots heb en dat ik nooit doen zou, wat gij gedaan
hebt: tot iemand terugkeeren, die je ontrouw geworden is en een andere
bemint. Dat is mij onbegrijpelijk. Gij kunt dat, ik echter niet!"
Na die woorden zag z
|