strategisch doel gemaakt, toch zooveel hebben bijgedragen
tot de ontwikkeling en de welvaart des lands.
VII.
De tijd van mijn verblijf te Knin was gewijd aan uitstapjes langs
de oevers van de Kerka, en aan dikwijls bezwaarlijke tochten over de
steile bergen, die de rivier beheerschen. Ik had mijn intrek genomen
in eene herberg, die zich door niets bijzonders onderscheidde, en waar
ik mij allerlei ontberingen moest getroosten. Den avond van mijn komst
had iets zeer treurigs plaats: het begon te regenen; men vreesde dat
die regen schade aan het te veld staande gewas zou veroorzaken, en de
eenige straat was geheel opgevuld met wagens en karren der Morlaken,
terwijl de voerlieden in den donker tegen elkander schreeuwden en
raasden. Na een zeer onsmakelijk avondmaal in eene groote, lage,
slecht verlichte kamer, wees een aardig meisje in nationaal kostuum
mij een bouwvalligen trap, die naar drie kleine kamertjes, op eene
houten galerij uitkomende, voerde; die galerij ontving al haar licht
door een vierkant venster, zoo laag geplaatst, dat, over dag, de
planken vloer alleen door de zon werd beschenen. Omstreeks twee uren
des nachts meende ik dat het huis met steenen bestormd werd. Ik greep
onwillekeurig naar mijn revolver, en sloop op mijne bloote voeten
naar het venster, dat met een blind gesloten was. Door een reet in
het luik loerende, zag ik, in de donkere schemering, drie personen,
die half luid sprekende iets schenen te beramen, met steenen naar
mijn venster wierpen, daarbij telkens driemaal achtereen uitroepende:
"Zacari! Zacari! Zacari!" Dit duurde langer dan een half uur; daar het
inmiddels was gaan stortregenen, trokken de drie mannen eindelijk
af. Ik heb nooit kunnen ontdekken, wat dit te beduiden had, want de
Dalmatier, die mij tot tolk diende, had zich weder bij de karavaan
gevoegd, en ik bevond mij te Knin in de onaangename positie van iemand,
die alleen door teekenen en gebaren zijne gedachten kan kenbaar maken.
Knin ligt ingesloten tusschen de Kerka en den berg. De stad begint
aan den zoom der rivier en reikt tot aan de hellingen van de rots, die
zich eensklaps loodrecht verheft. De rivier is hier niet bevaarbaar;
het water is helder en doorschijnend, zoodat men overal den bodem
zien kan; de bedding is breed, en ter wederzijde verheffen zich
machtige rotsen, die den loop der Kerka volgende, allengs de bedding
vernauwen, en waarvan de wanden hier en daar door holen en grotten
worden afgebroken, welke e
|