igen sluier.
Even voorbij Lissone, een der armoedige, verstrooide dorpen, die wij
doortrekken, wordt onze aandacht getrokken door een eigenaardig gezang,
zacht en sleepend van toon, dat ons herinnert aan de liederen der
bergbewoners van Andalusie, of aan het droevig, eentonig gezang der
kabylische herders. Aan de spits harer kudde, bestaande uit mouflons,
bokken, grijze en zwarte schapen, wandelt eene jonge herderin, in
schitterende kleeding. Al voortgaande, borduurt zij met vlijtige hand,
en geleidt tevens hare kudde, die schijnt te volgen op de maat van
haar zonderling gezang. De jonge herderin volgt de uitgedroogde, met
steenen bezaaide bedding van een diepen stroom, en kan ons, die langs
den grooten weg door de hooge vlakte voorttrekken, niet zien. Onbemerkt
volgen wij haar. Op een grooten witten doek, met een rooden zoom
naar griekschen smaak geborduurd, teekent zij met de naald fraaie
eikenbladeren, en dat niet naar een patroon, maar geheel naar eigen
ingeving en smaak. Eene uiterst bevallige verschijning. Haar blonde
hairen, kroezig en kort geknipt als die van een knaap, ontsnappen van
onder haar nauwsluitend rood mutsje, met zilveren pailletten versierd;
vergulde sechinen en medailles hangen aan haar ooren en tot op haar
schouders; om haar hals slingeren zich glaskoralen snoeren. Hare borst
is bedekt met een fraai geborduurd hemd, in kleur en teekening aan de
russische hemden niet ongelijk; een breede gordel van gedreven zilver
omsluit den veelkleurigen wollen rok met lange franje omzoomd, die
tot op de beenkleederen van dezelfde stof afdaalt. De wijde mouwen,
ter hoogte van den elleboog met sterren geborduurd, steken helder af
bij den donkerblauwen overrok, die tot beneden de knieen reikt. Een
groote geborduurde zak hangt op haar rug; haar sierlijke herderstaf
steekt in haar gordel.
Zij is geheel alleen, te midden dezer groote eenzaamheid: men zou
geneigd zijn zich af te vragen, waartoe dit goud, die pailletten, die
muntstukken, die koralen, en al die levendige, schitterende kleuren,
te midden dezer naakte, sombere rotsen? en door welk zonderling toeval,
waar de natuur zoo doodsch, het landschap zoo eentonig en dor is,
kleur en leven, glans en harmonie herboren worden en triomfeeren in
de kleeding eener eenvoudige herderin?
Wij komen te Ostrovitsa en overnachten aldaar. De vlakte nabij het
dorp, aan alle zijden door bergen omgeven, gelijkt een reusachtigen
circus: naar men zegt, werd hier eenmaal een b
|