evredigde de jongeren niet. Ze stelden daar tegenover
een zoeken naar idealen, dat dan vooral het oog richtte op de
middeleeuwen, op een avontuurlijk leven, waarin meer hoog en laag viel
te ontdekken. Dit nu is niet heelemaal hetzelfde als een op de spits
gedreven individualisme. Het is ook een behoefte om wat dieper te graven
in de dingen des levens.
--Maar hoe staat het nu met de uiting: "hoe zieker zenuwen, hoe beter
kunst", die men in dien tijd zoo vaak kon vernemen?
--Ook dat moet niet zoo letterlijk worden opgevat. U moet hier ook in
willen zien een drang om te komen uit het banale en normale, dat doodend
kan zijn voor het eigenlijke leven, een streven naar een meer intens
leven, en wanneer ik de "Nieuwe Gids" zoo bekijk, dan geloof ik, dat ze
over het algemeen is te vergelijken met hetgeen men ook in de omliggende
landen kon waarnemen. Wij Hollanders hadden het idee, dat wij tamelijk
eenig zijn geweest met onze Nieuwe-Gidsbeweging, maar wanneer wij de
zaken breeder bezien, dan is in de buitenlandsche literatuur toch overal
een dergelijke verfrissching merkbaar.
Nou, het is natuurlijk verbazend moeilijk voor mij om te kunnen zeggen,
of het bij mij meer is geweest de omgevende wereld, die mij tot een
zekere verwantschap heeft gebracht met die beweging, of wel het
voorbeeld van de tachtigers, die ouder waren dan ik en wier bestaan ik
toch kende. Trouwens, al lees je ze niet veel, dan ruik je ze toch, de
dingen hangen in de lucht, nietwaar? Het is heel moeilijk uit te maken,
of dit mij sterk geinfluenceerd heeft, dan wel of dezelfde oorzaken bij
mij en hen dezelfde gevolgen hebben gehad.
Netscher heeft eens in de "Hollandsche Revue" geschreven, dat Phocius,
dat was ik, achter niemand aankwam,--en dat is betrekkelijk juist, al
kwam ik ook eenigszins achter de Franschen aan, voor zooverre ik die
gelezen had. Ik had de bedoeling, die verschillende moderne Fransche
schrijvers hadden, in de eerste plaats: werkelijk zoo eerlijk mogelijk
en zoo zuiver mogelijk mijzelf uit te spreken. Ik had en heb altijd
behouden de behoefte om absoluut niets te zeggen dat ik niet diep zou
kunnen verantwoorden. Natuurlijk, dat is iets dat je wel zeggen kunt,
maar je weet er tevens bij, dat je dikwijls meegesleept wordt door het
rhytme, den stijl, de beweging van wat je schrijft. Alles gaat
natuurlijk gepaard met een zekere opwinding en ik wil niet een soort van
veer op mijn hoed steken en niet beweren, dat ik mij altijd zoo diep heb
|