dig: groote onbevangen
werkers, en als er op een gegeven oogenblik zoo een opstaat, een met
groote comediek in zich, dan spuit 't er uit, en dan kan niemand 't
tegenhouden.
Honderden malen is mij gezegd, dat ik geschapen ben om tooneelstukken te
schrijven, op grond van mijn vermogen tot dialoog en dramatische
conceptie. Zelfs heeft Robbers indertijd, sprekend over "Menschenwee",
geschreven, dat het maar van een luim, een gril van Querido afhangt, om
even schitterend voor het tooneel als voor de literatuur te schrijven.
Tallooze keeren heeft men dan ook tooneelstukken van mij verwacht, maar
ik wil u wel zeggen, waarom ik mij nog nooit op dat gebied begeven heb.
Evenmin als ik indertijd wou beginnen met het schrijven van kleine
schetsjes, om, later opklimmend, een zekere hoogte te bereiken, evenmin
kan ik het nu van mij verkrijgen, te beginnen met een aardig stukje, dat
misschien wel verdienste zou hebben, maar waarin toch niet het
allerhoogste vervat zou zijn. Dat mag pedant klinken. Goed! 't Kan mij
niet schelen. Elk kunstenaar, die het leven leeft, is dat verplicht aan
't Leven: niet voort te brengen een werk, dat vertoont den tijdelijken
verschijningsvorm er van, maar een werk te scheppen, dat geeft het
eeuwig blijvende. Vandaar ook, dat het meeste tooneelwerk van den
tegenwoordigen tijd mij schijnt te facetteeren afschijningen van het
leven, niet te raken de _kern_. Maar ... de romankunst stel ik in ieder
geval nog hooger dan de tooneelkunst. Later zal ik mij daaromtrent
analytisch verklaren. Wat aan den eenen kant lijkt een tegemoet treden
aan de verbeelding door een aanschouwelijken vorm, brengt aan den
anderen kant beperkingen mee. Want de scheppende auteur hangt af van de
interpretatie van den speler, terwijl die op zijn beurt weer afhangt van
de bedoelingen van den auteur. Die geeft zijn sujetten de woorden in den
mond. Vandaar dat zich in verschillende vormen het feit openbaart, dat
de acteur boven zijn rol staat, of de rol boven den acteur. En wat komt
er dan van de kunst terecht?--Kort en goed: ik laat mij niet dwingen tot
iets, dat ik nog niet in mij zelf voel als een noodzakelijkheid, al
hebben Robbers en anderen het ook geschreven. Daar mogen ze om lachen:
't laat mij koud! Ik wil het hoogste! Bij "Menschenwee" heb ik daar ook
naar getracht. En ik weet beter dan iemand, dat men geen compleet werk
kan leveren. Niemand is volmaakt, ook Van Looy in zijn beperkte
woordkunst is dat niet. Ik weet 't van mij zel
|