entaar
voor:
Lerici, 5 Januari 1914.
Waarde Heer d'Oliveira,
Laat ik dus nu maar doen, of ik u op dezen zonnigen zomermiddag--de zee
bruischt en geurt--ontving op het blank terras der Villa Barbieri, en
onder een kopje thee (zij is niet zoo aromatisch als die gij in Holland
drinkt; onze theeleverancier is maar een Caprees) antwoordde op de
vragen van uwen "Leiddraad."
Als alle mijn broeders en zusters in de letterkunde heb ik er al heel
vroeg "aan gedaan". Toen ik zeven jaar was en nauwelijks schrijven kon,
richtte ik al een geillustreerd tijdschrift op--tekst en prenten waren
van de hand van den redacteur; abonne's: oma, oma's meid, tante,
enz.--een jaar later volgde een dagblad; dan een geillustreerde
"vaderlandsche geschiedenis" en verzen op onze stadhouders en op
Mackenzy (spel ik goed?), den lijfarts van Keizer Friedrich--hoe ik
daaraan kwam, mag Joost weten. Elf jaar, schreef ik drama's in
verzen--geillustreerd, als altijd.... Doch ik zie in dat alles volstrekt
geen voorteeken, noch eenig blijk van talent. Want met misschien nog
meer pleizier gaf ik zingend, boem-tsjing, en een vol orkest nabootsend,
muziek-uitvoeringen; of speelde, opgetuigd met shako's en sjerpen van
mijn vader en mijn grootvader, voor "generaal"; of ranselde als
"leeuwentemmer" een tiental elastieke ballen onzen zolder rond.--En noch
voor generaal, noch voor leeuwentemmer heb ik later ooit eenigen aanleg
in mij bespeurd.
Het is, geloof ik, heusch begonnen--denk maar eens aan Scheltema's velen
ergerend gezegde daaromtrent!--toen ik veertien jaar en verliefd werd.
Het was het dichterlijk verhaal van een avondwandeling met een meisje,
of zoo maar een zangetje zonder veel zin, dat ik schreef. Zoo ging dat
enkele jaren door; voor den verstandig-toegeeflijken leeraar der H.B.S.
werden mijn opstellen novellen of reeksen verzen; eindelijk zelfs een
heele bundel op Oud-Hollandsch papier; want ik was inmiddels zestien
jaar geworden en vond mij een dichter, d.w.z. dat ik geen dag meer kende
zonder een sonnet of twee, drie. U voelt al, uit welken hoek de wind
woei! Toch was mijn eerste litteraire vorming er eerder een klassieke
geweest. Onze Duitsche leeraar was de bekende Limburgsche novellist
Emile Seipgens, en die fijne, wijze man, die een broertje dood had aan
lesgeven, vond het veel nuttiger voor ons (en plezieriger voor zichzelf)
ons de meesterstukken der Duitsche litteratuur voor te lezen, het eene
stuk voor, het andere na; van grammatic
|