suitingen des
geestes; en een kultuur die de vrije beweging des woords tot leus heeft,
kan wel beginnen bij het zinnelijke woord maar moet eindigen bij het
geestelijke. De Taal heeft een voorstellings- en een muzikale wereld in
zich, maar ook een begripswereld; want deze laatste is tegelijk met de
taal zelve uit den aard der menschelijke subjectiviteit (den geest zelf)
voortgevloeid ... dat de literatuur van '80 haar terrein verbreeden en
de grenzen der literatuur overschrijden moest (waaruit blijkt dat zij
inderdaad een kultuurbeweging en niet slechts een literaire school was)
volgde uit haar opzet, die voor haar literatuur te groot was. Want
terwijl de leiders een hervorming van het Nederlandsche geestesleven in
vooruitzicht stelden, was hun literatuur overwegend lyrisch. En alleen
een dramatische letterkunde heeft de breedheid die een kultuur omvat.
Zoo kon dan de beweging van '80, voor zoover zij literatuur was, haar
voornemens niet vervullen en werd juist in dezen kring de nood gevoeld
om de literaire inspiratie te voeden door aan het leven een breeder
inhoud te geven, gelijk bleek in die leiders, die hun arbeid verlegden
naar het terrein der maatschappelijke hervorming...." Boeken heeft mij
toen bestreden en gezegd dat de Nieuwe Gids niet direct den hartstocht
der Taal kweekte, maar met een nieuwe levensbeschouwing kwam. Ik heb
toen met citaten uit "De Nieuwe Gids" bewezen, dat voor hem de taal
werkelijk alles was waar het om ging, en zoo de intellectueele waarde
der Taal naar voren moest komen en de wijsgeerige beweging volgen kon of
moest.
--Met de opvatting dat de beweging van '80 geen levensbeschouwing bracht
kon ik niet instemmen. Ik had in een buitenlandsch tijdschrift de
stelling verdedigd, dat de literatuur-beschouwing van de "Nieuwe Gids"
eigenlijk een levensbeschouwing was, en vroeg mijn gastheer dan ook, of
hij niet had opgemerkt dat alle jongere schrijvers van die generatie een
gemeenschappelijke levensopvatting waren toegedaan. Zijn antwoord stelde
mij teleur.
--Ik weet alleen dat het in den beginne over het algemeen positivistisch
gezinde menschen waren. Ik denk dat dat kwam door de eenzijdige
voorliefde voor de zinnelijke waarde van het woord. Aanstonds zijn er
grootere gevoelens doorgebroken. Als u Van Eeden tegenover Verwey, Kloos
tegenover Van Deijssel stelt, dan ziet u toch, dat dit zoo heterogene
menschen zijn, dat van eenheid in levensbeschouwing heel weinig sprake
is geweest. Op dat oogen
|