tuur mede inbegrepen. Een
minder stelselmatige en meer artistieke voordracht kan toch hebben de
hoogte of de diepte der idee die wordt benaderd. Ik geloof dat er veel
meer menschen dan men vermoedt vatbaar zijn voor zelfbezinning en dat
dit niet zoozeer een prerogatief is voor enkelen!
Het hangt allemaal af van de aanwezigheid van beschouwelijk temperament.
Ik kan niet beoordeelen of dit beschouwelijk temperament in onze
beschaving veel of weinig voorkomt. Het komt zeker veel voor bij
menschen van wie men het niet weet. Men weet het alleen van menschen die
zich uiten, niet van menschen die zich beschouwen. Althans, de
hoogstrevendheid van het willen om wereld en leven te bezien vanaf de
berghoogte--deze hoogstrevendheid is wel een innig-menschelijke behoefte
en een innig-menschelijk belang; en moet dus wel aanwezig zijn bij meer
menschen dan van wie men het merkt. En zoo vermoed ik dat er wel een
grooter kring van bewoners dezer maatschappij aanwezig zal zijn, die
vatbaar zal zijn voor het wijsgeerig woord.
--Ik merkte op dat ik thans aan de grens was gekomen van hetgeen voor
mijn enquete, die immers hoofdzakelijk van letterkundigen aard is, van
nut kon worden geacht, maar hij verzocht mij aan al hetgeen hij had
gezegd eigener beweging iets te mogen toevoegen, dat ook verband hield
met mijn gedachtengang.
--Het pessimisme, zoo zeide hij, is in de negentiende eeuw vrij algemeen
de grondstemming geweest. Ik geloof dat ieder denker het pessimisme
heeft doorgemaakt, dat zeer vele gemoederen in het pessimisme zijn
blijven steken. Ik weet echter, dat zij die erin terecht zijn gekomen,
in de wijsgeerige speculatie een kracht hebben om zich er uit te heffen.
Dat slaat niet alleen op het stemmings-pessimisme van een voorafgaande
periode of het Schopenhaueriaansch pessimisme dat een levenshaat tot
inhoud heeft, maar ook en nog meer op het intellectueel pessimisme dat
men sceptiek noemt. Want dat is eigenlijk de meest knagende vorm van
pessimistischen gemoedsaard, die zekere sceptiek, waarbij men zich eigen
gedachten niet vertrouwt, altijd zichzelf weerlegt, nooit met zichzelf
in het reine komt, altijd als het ware achter zijn eigen gedachten gaat
staan om die voor louter subjectiviteit uit te krijten. Dit
intellectueel pessimisme wordt overwonnen, zoodra onze geestelijke
energie zichzelf erkent, van zichzelf uitgaat en daarmede een vast punt
heeft dat onverzettelijk is. Ik heb in mijn werk _De Weg tot het
Inzicht_ ook niets
|