er niet voor, omdat ik niet geloof dat ooit het innerlijk
weerlegd kan worden door het economische. En omdat ik er toch ook in zie
een poging tot wijziging van het maatschappelijk samenstel, waartoe op
zichzelf een zekere grond bestaat. Treffend vind ik, dat in de latere
gedichten van Gorter, de socialistische, datgene schoon is waarin het
oude geluid van "Mei" naklinkt, zoodat men zeggen kan: Wanneer een
socialistische maatschappij bestond, ook dan zou de schoonheid niet
daaraan ontleend zijn, maar aan het innerlijke. Het innerlijke heeft
zijn zelfstandigheid en geeft die niet op. Het is het eigenlijke
dieptepunt, het centrale punt van leven en werkelijkheid. De loochening
daarvan staat gelijk aan de ontkenning dat de cirkel een middelpunt zou
hebben. De geestdrift der idee blijft altijd het ontspringpunt van
schoonheid en waarheid en ook van goedheid. Elke maatschappij zal ten
slotte weer haar waarde moeten ontleenen aan deze geestdrift, die niet
uit het maatschappelijke maar uit het innerlijke komt.--
Wat nu de strooming van "Zuivere Rede" betreft, in het algemeen zou ik
zeggen, dat de mensch altijd aangewezen is op de centrale gedachte om
van daar uit persoonlijk het leven te doorzien--maar dat het stelsel in
zijn naaktheid nooit deze rechtstreeksche zienswijze kan vervangen....
Wat niet wegneemt dat Hegel zelf een ziener is en voor hem de Idee de
levende kracht is, die geheel de natuur en de cultuur draagt. Men krijgt
bij hem heel sterk den indruk, met een ziener te doen te hebben. Dat
echter de idee van Hegel alleen maar in zijn stelsel uitgewerkt zou
kunnen worden, met andere woorden, dat het Hegelsche stelsel de
noodzakelijke uitingsvorm is van de Hegelsche grondgedachte--dat stem ik
niet toe. Althans, dunkt mij, _zal wel nooit de wijsbegeerte de kunst
mogen of kunnen vervangen, maar juist de bezielende kracht moeten zijn
voor kunst en moraliteit en religie tegelijkertijd_.
--Hoe is dan het verband tusschen kunstenaarwijsgeer en maatschappij;
denkt hij, al speculeerend, daarbij aan hen die van zijn werk kennis
zullen nemen, met andere woorden, stelt hij zich in dienst van zijn
medemenschen?
--Dat vind ik een aardige vraag. Het is juist een vraag die dikwijls
mijzelf bezighoudt, maar waarop een tweevoudig antwoord moet worden
gegeven:
Het eerste antwoord is, dat ik mij verklaar tegen alle wijsgeerig
aristocratisme, dat alleen aan zichzelf denkt.
En het tweede antwoord is, dat in hoogsten zin toch de wij
|