sgeerige
beschouwing, en het geheele denkerschap, een innerlijk heiligdom
betreedt van het gemoed--waar zij ontoegankelijk is voor een ander.
Laat ik nu het eerste antwoord een beetje verbreeden: Het denkerschap
heeft een roeping voor de maatschappij, nu wel niet in den preciezen zin
van het woord, maar toch wel voor een zoo breed mogelijke groep van
intellectueel gezinden. Ik geloof dat wijsgeerige beschouwingen
helderheid kunnen geven, licht kunnen brengen aan veel meer geesten dan
op het oogenblik daar nog van genieten. Ik zou er zelfs voor zijn, om
bij het onderwijs aan de H.B.S. en het gymnasium te beginnen met het
doceeren van wijsgeerige gedachtengangen. Op het gymnasium kan dat zeer
goed door een uur vrij te maken voor de studie van de Grieksche
wijsgeeren, en ook op de H.B.S. kan men met de kapitaalste figuren uit
de geschiedenis der wijsbegeerte kennis maken. Dan moest men eenvoudig
maar iets van het andere onderwijs opgeven, daar kan men wel wat van
missen! Men zou bijv. de hoofdgedachten uit de "Kritik der reinen
Vernunft" in de hoogste klassen van de H.B.S. kunnen toelichten. Er zou
belangstelling kunnen gewekt worden voor Socrates, voor Cartesius, voor
Spinoza en voor Kant--men zou desnoods kunnen werken met een gedeelte
van de klassen, waarin zich belangstelling voor het intellectueele had
geopenbaard, om zoodoende zooveel mogelijk aan een ontwikkelde
meerderheid een begrip bij te brengen van intellectueele waarheden.
U ziet dus, dat het mijn bedoeling niet is, de wijsbegeerte af te
zonderen voor een kleine groep. Maar boven deze ontwikkelden zal er
blijven een speculatief gezinde minderheid, die zelf ook arbeidzaam kan
zijn in het behandelen van wijsgeerige vragen, die zelf het denken meer
als kunst zal kunnen behandelen. Dat is de groep die een eigen
scheppingsdrang voelt en dezen niet slechts in kunst- en andere werken,
maar ook in gedachtengangen wil omzetten, menschen die een enorm
levensgeluk kunnen ontleenen aan hun actief-wijsgeerige belangstelling.
Menschen die met goede leiding heel wat gedaan kunnen krijgen, terwijl
ze nu in het onbestemde ronddwalen. Zoo meen ik zeker dat de
wijsbegeerte nog heel wat meer kan doen voor de verheffing van zekere
lagen der maatschappij dan ze tot nu toe gedaan heeft.
Maar ten slotte--en nu kom ik weer aan het tweede antwoord,--zal toch
weer de wijsbegeerte zijn het denken voor de denkers zelf, die op de
Pyramide een hoogere trap bereikt hebben, dan waarop de
|