wezen en dus de banden, de zeden die tot nu toe
waren vastgesteld, moesten losgemaakt worden. Dat was het, dat ik
sympathiek vond en daarbij kwam: Het doen gelden van de directe levende
waarde van het Woord. In het woord heb ik altijd mijn eigen leven
teruggevoeld: Het woord moest levend zijn, de mensch moest het woord
hebben om zijn innerlijk te uiten. Dat had ik al voorvoeld bij het lezen
van Milton en Shelley, maar omdat het geen Nederlanders waren, was toch
nooit het besef van het levende woord zoo tot mij doorgedrongen als toen
"De Nieuwe Gids" mij daarvan de openbaring gaf.
Deze twee elementen zijn de aanknoopingspunten geweest, waardoor hij
zich--hoewel jonger dan de leiders--in de beweging voelde staan. Maar
tegelijkertijd voelde hij een zekere terughoudendheid, omdat hij inzag
dat het intellect, het geestelijk gehalte, ontbrak: Het was als het ware
"Lyriek zonder idee". Hoewel nog zeer in het onbepaalde, begreep hij wel
dat lyriek en idee op een of andere wijze verbonden moesten worden: Het
zoo uitsluitend impressionistisch gevormde woord heeft mij
tegelijkertijd aangetrokken en onbevredigd gelaten.
Hij was toen student in Amsterdam, waar hij een jaar gestudeerd heeft,
voor hij naar Utrecht ging. Te Utrecht vond hij in de studentenwereld
een vrij duffen geest. Er was nog niets bekend van wat in de hoofdplaats
van ons land de gemoederen in beroering bracht. Hij poogde de
studentenmaatschappij wat schoonheidsgevoel en wat nieuw-letterkundig
gevoel bij te brengen, maar zonder succes. Hij schreef in dien tijd in
realistisch-impressionistischen trant eenige verhalen en naderhand onder
pseudoniem een enkel stuk in "Nederland", maar bij dien schrijftrant is
hij niet lang gebleven "omdat mijn studie mij ook riep naar meer
speculatieve waarden." Toen zijn een tijdlang Fransche schrijvers als
Verlaine, Maeterlinck, Hello zijn gidsen geweest, vooral de laatste om
de mystische grootschheid en ideerijkheid van zijn woord. Ik weet niet
of ik hen nu nog zoo hoog stel als vroeger.
Dit heeft zijn heele denken geleid in een richting, verwant en toch weer
niet verwant aan "De Nieuwe Gids". Het eenige stuk waaruit dit duidelijk
blijkt is geweest, in den laatsten jaargang van de oude serie van dat
tijdschrift, een "Psychologie van het leven". "Dat stuk," zoo verhaalde
hij mij, is zeker heel onvolmaakt, maar het toont toch dat mijn werk een
andere richting uitging dan de zuiver literaire, waar ik mij tevoren toe
had geroepen g
|