estaat uit verzen van
enkel plastische schoonheid. Hij is innerlijk overtuigd van de ijdelheid
van het geheele leven, maar zijn oogen vonden de uiterlijke schoonheid
van de wereld en zijn daarmede vervuld. Dit genot hebbend, schijnt hij
dan zijn droefgeestigheid te kunnen vergeten. Maar ik kan niet inzien,
hoe men dat voortdurend knagende gevoel van de redeloosheid van het
leven tot zwijgen kan brengen met de schoonheid, alsof die een
narcotisch middel daartegen ware, alsof niet juist de schoonheid er
voortdurend aan herinnert, dat zij een begoocheling is over een leegte.
Ik kan het niet inzien, ik ben er misschien nog te jong voor....
De inhoud van mijn werk is dus zoeken en nog eens zoeken. Natuurlijk
zijn mijn verzen ingegeven door bepaalde ondervindingen, maar
ondervindingen zijn voor mij nooit impressionistische gegevens. Het gaat
bij mij zoo, dat iets dat ik beleef plotseling aanleiding kan zijn om te
schrijven, en een boel van dezelfde levenservaringen in mij los maakt.
Men heeft allerlei ervaringen die nooit tot een gedicht doen komen, maar
een bijzondere aandoening die veel sterker is--maar dat hoeft
niet--treft je zoo, dat al die andere van vroeger in je hart worden
losgemaakt ... en dan komt het vers ... als een lied, niet van dat eene
ding, maar van al die dingen te zamen.... Ja, hoe kwam ik daar ook weer
toe, wat was het begin van dien zin....
--U zocht naar de beteekenis van het menschelijk leven. Mag ik u vragen:
bedoelde u daarmede de beteekenis van uw leven, de vraag, waarom
bepaalde wederwaardigheden juist u getroffen hebben ... met heel in de
verte een idee aan een voorzienigheid ... of de beteekenis van het
menschelijk leven in het algemeen ... met de daaraan vastgeknoopte vraag
naar een wereldbeginsel?
--Dat hangt samen. De groote grondstof, die het onderwerp is van de
poezie, is het menschelijk leven. Ik word dikwijls aangezien voor een
aesteet, vooral vroeger was dat zoo, maar in de kunst is voor mij altijd
de mensch die er achter zat het belangrijkste geweest. Ik stel hooge
technische eischen, maar zoodra achter de kunst de mensch te voorschijn
komt, die zich krachtig of persoonlijk uit ... het moet natuurlijk geen
stumperen zijn ... dan kan de heele kunst me niet veel meer schelen, als
hij mij maar beweegt. Nietzsche zegt: ik ben eerst Schopenhaueriaan
geweest, maar toen ik de gebreken in het systeem ben gaan zien, heb ik
toch mijn liefde behouden, want: de groote philosoof staat voor honde
|