ken geest heeft....
Doch toen belandde ik in de nieuwe buurt met leege gerekte straten, waar
het onwillige najaarsdaglicht terug kitste op de kille pensions en
ambtenaarswoningen met haar snel-vergane conventioneele praal: en ik
bemerkte dat ik mijn dichter moest zoeken in, de langste van die
schijn-deftige, eentonige huizenrijen.
Geheel bekoeld, naar ik meende, kwam ik bij hem binnenvallen, en voordat
wij elkander eigenlijk hadden begroet of door onze so-easy's afdoende
hadden bekeken, moest ik 't zeggen, ik wilde niet en zei 't toch: Het
lijkt hier wel een studentenkamer!--Ons wereldstadje had mij als
gewoonlijk van streek gebracht, want zoo spontaan ben ik anders niet.
Mijn opmerking, waarin ik mijn indrukken had samengevat, deed hem
blijkbaar pijnlijk aan, en hij zeide dat men in een studentenkamer toch
zooveel mooie boeken meestal niet vond, en toen vroeg hij mij
welwillend-ingehouden een nadere verklaring. In het bewustzijn dat hij
mij zou hebben uitgedaagd als hij een Duitscher was, en blij dus dat we
in het degelijke Holland zaten, zei ik een paar vriendelijke woorden,
die hij niet hoorde. Maar later heb ik begrepen dat ik dit bedoelde:
In deze kamer met haar onverschillige en disparate meubels en tapijten
had zich door kleinigheden in schikking en versiering--verbeeld u, de
beeltenissen van Baudelaire en Stefan George stonden er op den
schoorsteenmantel (niet plechtig, als gravures, met eenige ontroering
gekocht, maar als ietwat verbleekte photographieen, men zou denken: van
verre familieleden, in banale lijstjes)--in deze kamer, zeg ik u, had
zich mij een sterke, jonge, strijdvaardige geest gemanifesteerd, men
voelde dat hier gewoonlijk naar den geest geleefd werd--al beeldde ik
mij in dat het "Gaudeamus igitur" er toch ook wel eens uit schorre kelen
had geschald. En dit maakte mij de kamer even eerbiedwaardig als de
smaakvol en kostbaar aus einem Guss gemeubelde schrijversheiligdommen,
die ik ken.
Terwijl hij nu met vele, overigens belangwekkende woorden het begin van
het "interview" trachtte te verschuiven, herwon ik snel mijn gewone
bedaardheid. Ik werd bijna vaderlijk, toen ik hoorde dat hij nog iets
jonger was dan ik--men zou dit laatste niet zeggen, want dit bleeke
gelaat deed mij zelfs een oogenblik (ten onrechte!) veronderstellen, dat
hij al vroeg aan de zinnen gevraagd had wat slechts de geest kan geven,
en ik glimlachte niet, toen hij mij later vertelde: Ik heb 't gevoel dat
ik al een eeuwi
|