id eener betere toekomst.
Vaag waren mijn socialistische ideeen, maar zij leefden ten minste. Ik
leefde op mijn gevoel. En, wat onze letterkunde aanging, zoo gevoelde ik
hoe langer hoe duidelijker, dat de tachtiger-kunst doodliep.--Ik zag
wat er verscheen: een poeet als Van 't Hoog was een "datum" in de Nieuwe
Gids-poezie.... Was er uit onze burgerklassen, verdord door een
eeuwenlange, steeds meer uitdrogende "beschaving," nog ooit (althands in
poezie, dat gevoeligste voertuig der ziel) een jonge, bloeiende kunst te
verwachten?--Ik maakte zelf ook verzen, en met hartstocht. Waarom zou
die wet voor mij niet opgaan? Ik aanvaardde haar, met de hoop misschien,
een uitzondering op den regel te zullen blijken. In 't algemeen geloofde
ik, desnoods ook met wegcijfering van eigen dichter-toekomst, dat de
groote nieuwe poezie uit het ontwakende volk-zelf zou moeten ontstaan.
En nog, na vijftien jaar, vraag ik mij af.... Ten minste, ik zie wel dat
onze welvarende poetrije, die in Verwey haar Meester erkent, maar
weinigen bereikt, omdat zij niet aanspreekt, niet open tot het hart
spreekt, te zeer ver-_kunst_ is.--En zelfs Adama v. Scheltema, die
begaafde en oorspronkelijke zanger, van wien ik zelf de inluider ben
geweest,--zijne verzen zijn eigenlijk nog maar het (zeer verdienstelijk
en soms waarlijk heel mooi) plaatsvervangend _kunst_-product, voor de
echte _natuur_-poezie, waarnaar Holland wacht, om in woorden en rhythmen
en voorstellingen die heel een volk bezielen kunnen, zichzelf te vinden
en een eenheid te worden.
Uit het ontwakend volk-zelf verwacht ik dus de nieuwe zangen?--Maar ons
volk is van aard reeds nuchter en zoolang het ontwaakt bij de
wiskunstige stralen van het Marxisme, zal het er, vrees ik, niet minder
nuchter op worden.... Wij moeten geduld hebben, en veel meer dan het
oude, vage vergezicht schiet er niet over.
De poezie blijft voorloopig een troost en een verpoozing voor eenzame
enkelingen--"een gave van weinigen voor weinigen"--en zal pas weer
opstaan _als een levende factor der samenleving, als een ding met
cultuurwaarde_, in een verjongde wereld.
Er _kan_ toch altijd een groote dichter opstaan, meent gij?---_Zal_ er
een groote dichter opstaan, in een wereld, die naar geen dichters
omziet?
Aan het proza echter, in het bizonder aan den roman, staat dagelijks een
breede taak te vervullen.
Heijermans heeft u gezegd, dat alleen die kunstenaar van een _roeping_
mocht spreken, die een welomschreven
|